Inleiding het schoolkind 3arZW


Inleiding: 
Het schoolkind
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
Pedagogisch handelenSecundair onderwijs

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon


Inleiding: 
Het schoolkind

Slide 1 - Diapositive

Welke soorten ontwikkelingen ken je?

Slide 2 - Carte mentale

De lichamelijke en motorische ontwikkeling

Slide 3 - Diapositive

Rond welke leeftijd verandert het lichaamsuiterlijk van het kind?
A
4 jaar
B
6 jaar
C
4 à 5 jaar
D
8 jaar

Slide 4 - Quiz

Een ander woord voor de verandering van het lichaamsuiterlijk van het kind.
A
De tweede Gestaltwandel
B
De transformatie
C
Puberteit
D
De eerste Gestaltwandel

Slide 5 - Quiz

Welke veranderingen ( puur lichamelijk) merk je op?

Slide 6 - Diapositive

Wat merk je op?
  • Ledematen worden langer
  • Slanker
  • Buikje verdwijnt
  • Meer spierweefsel
  • Botten worden steviger

Slide 7 - Diapositive

Vanaf welke leeftijd gebeurt de tandenwisseling?
A
5
B
7
C
6
D
8

Slide 8 - Quiz

Vanaf 10 jaar kunnen we verschillen in de groei en lichamelijk uitzicht tussen jongens en meisjes waarnemen.
WAAR
NIET WAAR

Slide 9 - Sondage

Meisjes groeien iets sneller dan jongens
Waar
NIET WAAR

Slide 10 - Sondage

7 à 9 jaar 

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Wat heb je opgemerkt op basis van de grove motoriek?

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Vidéo

Wat heb je opgemerkt op basis van de fijne motoriek?

Slide 15 - Question ouverte

Samenvatting - Grove motoriek
  •  lichaam wordt gespierder
  • Evenwicht + coördinatie worden beter
  • handen afzonderlijk van elkaar gebruiken, ze zijn sterker, leniger, behendiger,...

Slide 16 - Diapositive

Samenvatting - fijne motoriek
  •  allerlei technieken worden beoefend
  • figuren maken met strijkkralen, voorwerpen construeren met lego (in filmpje met borden en bekers) 
  • Kinderen moeten weten dat je als ouder in de buurt bent om te helpen.
  • Stilzitten is zeer moeilijk op deze leeftijd.

Slide 17 - Diapositive

Eigen ervaringen?
Jonge kinderen krijgen van volwassenen regelmatig te horen ‘wat ben jij groot geworden’.  Wie groot is, kan meer, mag meer, durft meer. Lengte wordt rechtstreeks geassocieerd met leeftijd. Relatief kleine kinderen worden vlug onderschat of onnodig in bescherming genomen. Soms zijn ze fysiek kwetsbaarder en kunnen ze zich moeilijker handhaven in een groep. Grotere kinderen ervaren soms net het omgekeerde. Net omdat ze groot zijn, wordt er meer van hen verwacht.

Slide 18 - Diapositive

De verstandelijke ontwikkeling

Slide 19 - Diapositive

Verstandelijke ontwikkeling
A
Cognitieve
B
Emotionele
C
Lichamelijke
D
Fysieke

Slide 20 - Quiz

Ken je nog de vier deelgebieden van de verstandelijke ontwikkeling?

Slide 21 - Question ouverte

COGNITIEVE ONTWIKKELING: WAARNEMEN

Slide 22 - Diapositive

In tegenstelling met peuter en kleuter zal het schoolkind minder geïnteresseerd zijn in fantasie.
WAAR
NIET WAAR

Slide 23 - Sondage

Wat wil 'realiteitsdenken' zeggen?

Slide 24 - Question ouverte

Wat kan het gevolg zijn van realiteitsdenken?

Slide 25 - Question ouverte

Weet- en leergierig
  • Het kind gaat graag op ontdekkingstocht


Bijvoorbeeld?

Slide 26 - Diapositive

Noem enkele TV-programma's voor schoolkinderen die inspelen op deze interessen voor de realiteit?

Slide 27 - Carte mentale

COGNITIEVE ONTWIKKELING: DENKEN

Slide 28 - Diapositive

Hoe merkte je nu weer bij een kleuter dat hij/zij geen rekening kan houden met meerdere kenmerken van een voorwerp?

Slide 29 - Question ouverte

We kunnen dit vaststellen door twee zaken
  • Classificatie = een kind gaat de zaken van dat voorwerp ordenen aan de hand van de gemeenschappelijke kenmerken.
  • Seriatie= omgekeerde van classificatie. Het kind gaat de voorwerpen ordenen naargelang de verschillen. 
Bijvoorbeeld: rangschikken van klein - groot

Slide 30 - Diapositive

Wat is 'abstract denken'
A
het kind gaat de verschillende mogelijkheden na die er zijn en probeert die uit.
B
Kunnen rekening houden met verschillende aspecten en invalshoeken.
C
niet in staat om vanuit het standpunt van een ander te denken.
D
Denken dat je door bepaald dingen te doen of juist niet te doen het verloop van dingen kan beïnvloeden.

Slide 31 - Quiz