Grammatica herhaling havo 3

Havo 3
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Havo 3

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
Herhalen grammatica

Slide 2 - Diapositive

Het nut van grammatica

Slide 3 - Diapositive

werkwoordelijk vs naamwoordelijk
- Er is altijd maar ÉÉN gezegde in een zin!
- Je hebt dus niet een ng en wg in één zin!
  1.  pv zoeken 
  2. zinsdelen maken
  3. bepaal of je met een naamwoordelijk ((zijn/worden) of werkwoordelijk gezegde (doen) te maken hebt!
    --> koppelwerkwoorden

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Wat is de persoonsvorm?
De bankier was vroeger verzot op gouden munten van chocola.

A
de bankier
B
was
C
verzot
D
was verzot op

Slide 6 - Quiz

1. Verdeel de zin in zinsdelen.

Gebruik de zinsdelenproef --> alles wat je, in dezelfde woordvolgorde en tegelijk, voor de persoonsvorm kunt plaatsen, hoort bij elkaar. Deze woorden vormen samen een zinsdeel.

Slide 7 - Diapositive

De bankier | was | vroeger | verzot |op gouden munten van chocola. 
- Vroeger / was / de bankier / verzot / op gouden munten van chocola.
- Verzot / was / de bankier / vroeger / op gouden munten van chocola.
- Op gouden munten van chocola / was /  de bankier / vroeger / verzot.


Slide 8 - Diapositive

De bankier | was | vroeger | verzot |op gouden munten van chocola.
Wat is het gezegde?
A
was
B
de bankier
C
was verzot
D
was verzot op gouden munten van chocola

Slide 9 - Quiz

De bankier | was | vroeger | verzot |op gouden munten van chocola.
Wat voor gezegde is dit?
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 10 - Quiz

De bankier | was | vroeger | verzot |op gouden munten van chocola.
Wat is het onderwerp?
A
vroeger
B
verzot op gouden munten van chocola
C
de bankier
D
bankier

Slide 11 - Quiz

De bankier | was | vroeger | verzot |op gouden munten van chocola.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
de bankier
B
gouden munten van chocola
C
vroeger
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 12 - Quiz

De bankier | was | vroeger | verzot |op gouden munten van chocola.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
de bankier
B
vroeger
C
verzot
D
Geen meewerkend voorwerp aanwezig.

Slide 13 - Quiz

De bankier | was | vroeger | verzot |op gouden munten van chocola.
Wat is het voorzetselvoorwerp?
A
verzot op
B
verzot zijn op
C
op gouden munten
D
op gouden munten van chocola

Slide 14 - Quiz

De bankier | was | vroeger | verzot |op gouden munten van chocola.
Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en)?
A
Er is geen bijwoordelijke bepaling in de zin.
B
van chocola
C
gouden
D
vroeger

Slide 15 - Quiz

Een zin heeft altijd maar één  onderwerp, één persoonsvorm, één gezegde, één lijdend voorwerp, één meewerkend voorwerp en één voorzetselvoorwerp.

Een zin kan wel meerdere bijwoordelijke bepalingen hebben.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien