Heb je een vraag tijdens de uitleg? --> Zet je microfoon aan en stel de vraag Wacht even als meerdere een vraag hebben.
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Afspraken online les
* Camera AAN Niet aan = absent (komt in Magister)
* Microfoon gedempt
Heb je een vraag tijdens de uitleg? --> Zet je microfoon aan en stel de vraag Wacht even als meerdere een vraag hebben.
Slide 1 - Diapositive
programma ma 8/2
(max 10 min.) Maak je eigen zin met minimaal twee werkwoorden in de sneeuw. Onderstreep het zelfstandige werkwoord. Maak er een duidelijke foto van en upload deze in de ELO bij de opdrachten.
Slide 2 - Diapositive
vervolg lesprogramma ma 8/2
weten jullie het nog? Werkwoordelijk gezegde
Nieuw: het voorzetsel
Slide 3 - Diapositive
Opdracht 4 - blz. 91 Jeffrey en Wesley zullen wel verlof krijgen voor de bruiloft. [zww] =
A
krijgen
B
zullen
C
verlof
D
zullen + krijgen
Slide 4 - Quiz
Opdracht 4 - blz. 91
Heb je al nagedacht over een verrassende bijdrage voor het familiefeest? [zn] =
A
over
B
familiefeest
C
verrassende
D
nagedacht
Slide 5 - Quiz
Opdracht 4 - blz. 91 De strenge docent keurde het opstel opnieuw af. [bnw] =
A
strenge
B
docent
C
opnieuw
D
opstel
Slide 6 - Quiz
Opdracht 4 - blz. 91 Tijdens de finale toonden de tegenstanders veel moed. [zww] =
A
tijdens
B
tegenstanders
C
toonden moed
D
toonden
Slide 7 - Quiz
Opdracht 4 - blz. 91
Je zult het niet geloven! [hww] =
A
je
B
niet
C
zult
D
geloven
Slide 8 - Quiz
Opdracht 4 - blz. 91 Een van de sollicitanten verloor zijn geduld in de wachtkamer. [blw] =
A
in
B
de
C
een
D
van
Slide 9 - Quiz
Welke voorzetsels ken je?
Slide 10 - Carte mentale
Slide 11 - Vidéo
Een voorzetsel is een klein woord.
Het staat voor of achtereen woordgroep waar het bij hoort.
Hij liep inde tuin
Hij liep de tuinin
woordgroep
voorzetsel
woordgroep
voorzetsel
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Vidéo
een plaats
een tijd
een richting
een middel
een doel
tot
na
over
op
bij
in
te
naar
langs
in
met
om
Slide 14 - Diapositive
Draai de spinner en maak een zinmet het voorzetseldat wordt getoond.
Slide 15 - Diapositive
Welk voorzetsel ontbreekt?
Hij woont ... de kerk
A
in
B
op
C
over
D
naast
Slide 16 - Quiz
Welk voorzetsel ontbreekt?
De auto rijdt ... de straat
A
onder
B
binnen
C
door
D
tegen
Slide 17 - Quiz
Wat is het voorzetsel in de volgende zin:
De trein uit Amsterdam komt om vier uur aan.
A
uit
B
aan
C
uit, om
D
om, aan
Slide 18 - Quiz
huiswerk voor dinsdag 9/2
huiswerk: online opdrachten bij H5: het voorzetsel maken.
Slide 19 - Diapositive
Ik ren naar beneden
Sleep het vinkje naar het voorzetsel
Slide 20 - Question de remorquage
Ik loop vaak in de stad
Sleep het vinkje naar het voorzetsel
Slide 21 - Question de remorquage
We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel
Slide 22 - Question de remorquage
[...1...] de stad is een gracht.
Je moet [...2...] de brug om aan de andere kant te komen.
[...3...] de brug slapen wel eens mensen die geen huis hebben. Vooral [...4...] de zomermaanden.