Week 3 Les 1 GT2C

Good afternoon 
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Good afternoon 

Slide 1 - Diapositive

This week
  • The Past Simple
  • Voorzetsels (Prepositions)
  • Assignments 1 to 19
  • Vocabulary

Slide 2 - Diapositive

Today
  • Plural (Meervoud)
  • Asking Questions
  • Assignments 1 to 11
  • Vocabulary A

Slide 3 - Diapositive

Plural (meervoud)
De meeste woorden in het Engels zet je in het meervoud door er een -s achter te zetten:

One arm, two arms
One toe, two toes
One phone, two phones
One kid, two kids

Slide 4 - Diapositive

Plural (meervoud)
Er zijn 4 uitzonderingen waarbij je niet een -s mag plaatsen; eindigt het woord op:
  1.     -y dan wordt dit in het meervoud -ies:  baby - babies, lady -ladies.
  2.     s-klank, dan wordt dit in het meervoud -es: lunch - lunches,                   kiss - kisses.
  3.     -o, dan wordt dit in het meervoud -es: potato - potatoes,                           tomato -  tomatoes.
  4. -fe, dan wordt dit in het meervoud -ves: wife - wives, knife - knives

Slide 5 - Diapositive

Plural (meervoud)
Er zijn ook een aantal woorden waarvoor geen regel bestaat om ze in het meervoud te zetten. Deze moet je uit je hoofd leren!


foot - feet
tooth - teeth
man - men
woman - women
postman - postmen
child - children
mouse - mice
sheep - sheep
goose - geese
fish - fish
video - videos
piano - pianos
radio - radios

Slide 6 - Diapositive

Assignment
Wat: assignment 5 (page 6)
Hoe: zelfstandig
Hulp: steek je hand op
Tijd: 10 minuten
Uitkomst: geoefend met plural nouns
Klaar: Kijk alvast naar Vocabulary A (page 30)
timer
10:00

Slide 7 - Diapositive

Asking questions
Je kan in het Engels op verschillende manieren vragen maken:
  1. Met de vraagwoorden: why, where, when, what, which, who, how.
  2. Zet een vorm van to be (am, are, is = tegenwoordige tijd en was, were = verleden tijd) vooraan
  3. Begin de zin met een hulpwerwoord: can, could, will, would.
  4. Staat er maar 1 werkwoord in de zin en het is niet to be, gebruik dan een vorm van to do (do/does = tegenwoordige tijd en did = verleden tijd) vooraan de zin + hele werkwoord.         Voorbeeld: Do you have a cat? Does your dog eat meat?

Slide 8 - Diapositive

Homework
Wat: assignments 1 t/m 11
Hoe: 5 minuten zelfstandig, daarna overleggen
Hulp: steek je vinger op
Tijd: Tot het einde van de les
Uitkomst: Jullie hebben alle grammatica van vandaag geoefend
Klaar: Vocabulary A (page 30)

Slide 9 - Diapositive

Today
  • Plural (Meervoud)
  • Asking Questions
  • Assignments 1 to 11
  • Words and phrases

Slide 10 - Diapositive

Are there questions?

Slide 11 - Diapositive