verkleinwoord/rangtelwoord

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat was er afgelopen week in het nieuws?

Slide 2 - Question ouverte

Doel van de les
We bespreken het laatste nieuws.

We oefenen met verkleinwoorden.


Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

We lezen samen de tekst .
We maken vraag 1 en 2.

Slide 5 - Diapositive

Verkleinwoorden

Slide 6 - Diapositive

De meeste verkleinwoorden zijn gemakkelijk te maken.
Je zet achter het zelfstandig naamwoord:-je of -tje of -etje

het huis - het huisje
de stad - het stadje
de stoel - het stoeltje
het ding -  het dingetje

Slide 7 - Diapositive

Wat is het verkleinwoord van het schrift?

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van
hart
A
hardje
B
hartje

Slide 9 - Quiz

Wat is het verkleinwoord voor het dorp?

Slide 10 - Question ouverte

Doel van de les
Leren hoe je woorden als verkleinwoord moet schrijven.     
T-Aan het eind weet je dat je de volgende manieren kunt gebruiken om woorden als verkleinwoord te schrijven:

woord + je     voorbeeld: boekje
woord + tje    voorbeeld: riviertje
woord + pje    voorbeeld: riempje
woord+ etje    voorbeeld: ringetje
woord + nkje  voorbeeld: koninkje

Slide 11 - Diapositive

verkleinwoord
beest

Slide 12 - Question ouverte

Verkleinwoorden

Slide 13 - Diapositive

Wat is het verkleinwoord van de pan?

Slide 14 - Question ouverte

verkleinwoorden
-ng
-nk
  • ketting > kettinkje
  • haring > harinkje

Slide 15 - Diapositive

Wat is het verkleinwoord van de woning?

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het goede verkleinwoord voor café?
A
cafétje
B
cafeetje
C
caféetje
D
cafeettje

Slide 17 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
beloning
A
beloningkje
B
beloninkje
C
beloningje

Slide 18 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van auto?
A
autotje
B
autootje

Slide 19 - Quiz

Wat is het juiste verkleinwoord voor stem?
A
stempje
B
stemetje
C
stemmetje
D
stemmen

Slide 20 - Quiz

Verkleinwoorden: goed of fout?
Jongetje
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van de tafel?

Slide 22 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van 'koning'?

Slide 23 - Question ouverte

Maak de vragen van de startkrant
Succes!

Slide 24 - Diapositive

Afsluiting  les
Wat heb je vandaag geleerd?


Heb je alles af kunnen krijgen wat je wilde?

Slide 25 - Diapositive