donderdag 12 november

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo, b
• Leerjaar 1

de boekhandel

het café

de bibliotheek

de snackbar

de mandarijn

marsepein

de aubergine

de garnaal

het appelgebak

de sardine

de rode kool

de boerenkool

de buurt

het skatepark

de fontein

het internetcafé

boeiend = leuk

fantastisch = erg leuk

de tartaar

de scholvis

de roltrap

de hakken

Hoe lang is de nieuwe winkel open?

1. twee dagen
2. twee maanden
3. een maand
4. een week

Waarom wil de man een nieuw jasje?

1. hij heeft een verjaardag
2. voor zijn werk
3. voor een trouwfeest
4. de andere jas is kapot

Hoe duur is de jas?

1. 50 euro
2. 60 euro
3. 20 euro
4. 70 euro

Wat moet de man meenemen voor de zieke vrouw?

Hoe gaan ze naar de computerles?

1. de bus
2. de auto
3. de fiets
4. lopend

Is het druk op de weg?

1. Ja, er zijn veel files
2. Ja, drie files
3. Nee, niet zo druk
4. Er is niemand

Waar slaapt de vrouw in Brussel?

1. bij haar oom
2. kamperen
3. in een hotel
4. in haar huis

Hoelang duurt de reis naar Brussel?

Kijk mee

Typ de bezittelijke voornaamwoorden:
Mijn kamer is een grote bende terwijl zijn kamer erg schoon is.

Van onze ouders moet ik mijn kamer schoonmaken. En voor straf ook hun kamer.

Jouw schrift lag in hun kamer en ons boek lag daar ook.

Ik wil jouw schrift houden, want jij hebt nog steeds mijn nieuwe spelcomputer.

Ik heb nu de spelcomputer van jouw zusje geleend, maar ze wil haar spelcomputer graag terug.

Een jongen uit mijn klas heeft ook een leuk spel, maar het is eigenlijk van zijn vader.

Alle stoelen in hun kamer zijn bruin

- Maak Quiz les 7-8-9.

- Lever in bij mij

Klaar?

Junior Einstein (Cito groep 5 of 6 / Taal-Grammatica / Woordbenoeming 3 / Bezittelijk voornaamwoord)

Zeg na

https:

Zeg, ga je naar de winkel?

​Zeg, ga je naar de winkel?

       

 Ja, heb je iets nodig?

 Ja, heb je iets nodig?

Breng j' snoep voor me mee?
​Breng j' snoep voor me mee? 

   Wil je drop of pepermunt?

Wil je drop of pepermunt?

Oh, dat maakt niet uit!

Oh, dat maakt niet uit!

rood             ro-de

ee - e                  geel                 ge-le

     aa -  a                 traag             tra- ge 

  uu -u                   duur               du-re 

dik       di-kke  

vlug    vlu-gge

slim                     slimme

krom                  kromme

hoog                     hoge

laag                      lage

dun                       dunne 

lief                     lieve

gek                      gekke 

rood rode

nieuw                 nieuwe

oud                      oude

groot                  grote

klein                  kleine

dik                    dikke

mooi                     mooie

groen                  groene 

bijvoeglijke naamwoorden

het is warm               de warme dag

het is koud               de koude dag

de jas  is goedkoop    de goedkope jas

de jas is duur     de dure jas

de trui is kort        de korte trui

de broek is lang        de lange broek

het huis is hoog         het hoge huis  

hard

dicht

stuk

uit

nacht

leeg

koud

dun

lang

klein

snel

mooi

De ..................muur

1. hooge
2. hoge
3. hogge
4. hoogge

De .............schildpad

1. traag
2. traage
3. traagge
4. trage

het ...........jongetje

1. slimme
2. slim
3. slime
4. slimmee

De trui is duur

1. de duure trui
2. de dure trui
3. de durre trui
4. de duurre trui

schuif -schuiven

scheef -scheve

schuin - schuine 

schuld- schulden

schat -schatten

schip -schepen 

schep -scheppen

schuld- schuldig

schrik- schrikken

bank - banken

bang - bange

rand -randen

gong -gongen

reis -reizen

kies -kiezen

meimaand

zeilboot

broekriem

voeren

boeren

beboeten

zoeken

roepen 

boeken

bouwmarkt

rouwkaart

kousen

vuren

buren

gluren

zuurtje

muurtje

deuren

bekeuren

zeuren

keukentje

ijverig, bedroefd, glanzend, verschillende, krom, tevreden, ouderwets

1.  Dat heb je goed gedaan, ik ben ............................
2. Mijn zilveren ketting is nieuw en ..........................................
3. Die stoel is van vroeger en dus................................
4. Die streep is niet recht maar ..........................................
5. Een ander woord voor verdrietig is ...............................
6. Die jongen leert elke avond wel twee uur, hij is ..........................
7. Jouw sokken zijn niet hetzelfde maar .........................

woorden uit het filmpje

uitdagen - Ik daag je uit voor een wedstrijd

opscheppen - zeggen dat je de beste bent

verslaan- ik versla jou met dit spel

een dutje- een kort slaapje

gestaag doorgaan- steeds maar rustig doorgaan

creëren -maken

0