2V - Leesvaardigheid P3

2Hd
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

2Hd

Slide 1 - Diapositive

2V

Leesvaardigheid

Slide 2 - Diapositive

Les 1
Toetsweek 3

- Je kunt het onderwerp van een tekst benoemen. 
- Je kunt het deelonderwerp van een alinea benoemen. 
- Je kunt de hoofdgedachte van een tekst benoemen. 
- Je kunt de kernzin uit een alinea halen. 
- Je kunt uitleggen wat een hoofdzaak is. 
- Je kunt uitleggen wat een bijzaak is. 
- Je kunt de 12 tekstverbanden benoemen en uitleggen.
- Je herkent de juiste signaalwoorden bij de tekstverbanden. 


Opdracht:

Maak een begrippenlijst van de groen gedrukte woorden.
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Tekstverbanden 1

Slide 4 - Diapositive

Tekstverbanden 2

Slide 5 - Diapositive

Wat is het verschil?
Jan gaat binnenkort werken. Hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi. Er breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. De ex-student zal zijn studievrienden minder zien. We zullen hem niet zo vaak in de kroeg aantreffen. Er gaat veel veranderen in zijn leven.

Jan gaat binnenkort werken want hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.

Slide 6 - Diapositive

Opdracht
1. Zoek een tekst (nieuwsbericht) van minimaal 500 woorden. 

2. Print de tekst.

3. Markeer minstens 10 verschillende signaalwoorden.

4. Noteer in de kantlijn welk tekstverband dit aangeeft. 

5. Wissel uit en kijk de tekst van een ander na. 
timer
15:00

Slide 7 - Diapositive

Les 2
Doelen

- Je kunt de tekstverbanden 1 t/m 12 herkennen en benoemen. 
- Je kunt de bijbehorende signaalwoorden herkennen. 




Slide 8 - Diapositive

Opdracht
1. Wissel de tekst met de signaalwoorden en ingevulde tekstverbanden met een klasgenoot.

2. Kijk de opdracht na en formuleer 1 vraag t.a.v. de antwoorden die je ziet.

3. Klassikaal bespreken van vragen/opvallendheden.

4. Geef de tekst terug en benoem je tips/tops.

Slide 9 - Diapositive

Wat is een tekstverband?
A
Je verbindt twee teksten met elkaar
B
Je geeft het verband tussen inleiding en slot aan
C
Je geeft aan wat het belangrijkste in een tekst is
D
Je verbindt zinnen en alinea's met elkaar

Slide 10 - Quiz

Welk tekstverband hoort niet bij het tekstverband 'opsomming'?
A
Terwijl
B
Daarna
C
Verder

Slide 11 - Quiz

Dus dit was de herhaling over tekstverbanden.
Wat is het tekstverband?
A
Tegenstellend verband
B
Uitleggend verband
C
Concluderend verband
D
Samenvattend verband

Slide 12 - Quiz

Tekstverbanden, het signaalwoord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 13 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
terwijl
B
daarnaast
C
toch
D
mits

Slide 14 - Quiz

" Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden."
Wat is het tekstverband?
A
tegenstelling
B
conclusie
C
voorbeeld
D
opsomming

Slide 15 - Quiz

Les 3
Opdracht:

1. Ga in de groep zitten die door de docent wordt toegewezen. 

2. Per groep krijg je 2 soorten tekstverbanden toegewezen. Overleg met je groep en verwerk in een digitale presentatie.
- Uitleg in eigen woorden over wat het tekstverband betekent. 
- Één voorbeeldzin waarin dit tekstverband naar voren komt en je dus een signaalwoord gebruikt. 
- Uitleg over welk verband je in jullie voorbeeldzin terugvindt.

3. De docent wijst twee personen per groep aan die gaan staan en de uitleg geven over hun tekstverband voor de rest van de klas. 

LET OP: Je bent er samen verantwoordelijk voor dat iedereen van je groep de uitleg kan geven. 

timer
8:00

Slide 16 - Diapositive

Les 4 - Oefentekst
Opdrachten bij tekst 1 - Betutteling
1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
3. Leg uit waarom er, ondanks het signaalwoord 'als', in alinea 1, geen sprake is van een voorwaardelijk verband. 
4. Leg uit van welk verband er wel sprake is.
5. Markeer 5 andere verschillende signaalwoorden. 
6. Noteer het tekstverband dat dit signaalwoord aangeeft en leg deze uit. 

Opdrachten bij tekst 2 - Blindengeleidehond
1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
3. Vul op de legen plekken in alinea 3 de juiste signaalwoorden in. 
5. Markeer 5 andere verschillende signaalwoorden.
6. Noteer het tekstverband dat dit signaalwoord aangeeft en leg deze uit. 


Slide 17 - Diapositive

Les 5 - feiten & meningen
Noteer bij je begrippenlijst:

- Een feit is een uitspraak die je kunt controleren. Een feit kan waar of onwaar zijn. 
- Een mening/standpunt is iets wat iemand vindt. Je kunt het hiermee eens of oneens zijn.
-> signaalwoorden: ik vind, lijkt mij, volgens mij, mijns inziens, er moet, er zou, ze zouden, etc.
Een mening/standpunt wordt uitgelegd met een argument. Dat argument geeft uitleg over waarom diegene die mening heeft. 
-> signaalwoorden: immers, want, omdat, namelijk, etc.


Huiswerk: 
Digitaal cursus 1, paragraaf 4, opdracht 1 t/m 3 maken

Slide 18 - Diapositive

Aan welke onderdeel moet je nog aandacht besteden?
(kunnen er meerdere zijn)

Slide 19 - Question ouverte