Onderwerp

Onderwerp
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Onderwerp

Slide 1 - Diapositive

Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
Door de zin vragend te maken
B
Wie of wat + PV?
C
Wie of wat + onderwerp + PV?

Slide 2 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
De jongens lachen zich een deuk!
A
lachen
B
De jongens
C
zich
D
een deuk

Slide 3 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
In de stad lopen veel toeristen.
A
lopen
B
In de stad
C
veel toeristen
D
toeristen

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Sanne heeft een groen shirt aan.
A
Sanne
B
heeft aan
C
shirt
D
een groen shirt

Slide 5 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Gisteren gingen mijn vriendinnen naar het strand
A
Gisteren
B
gingen
C
mijn vriendinnen
D
naar het strand

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Gisteren heeft mijn hond mijn huiswerk opgegeten.
A
Gisteren
B
heeft
C
mijn hond
D
mijn huiswerk

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
onderwerp
B
pooldieren
C
kozen
D
ze

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Veel mensen zijn in september jarig
A
Veel mensen
B
zijn
C
in september
D
jarig

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Ik gooi de bal naar de overkant.
A
Ik
B
de bal
C
gooi
D
naar de overkant

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Loopt hij met de fiets naar Sanne?
A
Loopt
B
hij
C
met de fiets
D
naar Sanne

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Ik loop naar beneden.
A
Ik
B
naar
C
loop
D
beneden

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Joost heeft hem geroepen!
A
Joost
B
hem

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Wie heeft mijn konijn gezien?
A
mijn konijn
B
heeft
C
gezien
D
Wie

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?
Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 16 - Quiz