B&F, spelling, blok 6 week 1 les 2

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Spelling: blok 6 week 1 les 2

Doel: leren schrijven van het kilowoord met -ieel en -iaal.

Noem luchtwoorden

Noem klankgroepenwoorden met korte klank

Noem verkleinwoorden met ootje

We oefenen met het klankgroepenwoord

1. geniaal

2. commercieel

Welke tijd?
Irma bereed

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
Irma heeft bereden

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
Irma berijdt

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
papa verbleef

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
papa verblijft

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
papa heeft verbleven

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Werkwoorden

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.

De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.

Rennen:

Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)

Binden:

Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: verbieden
ik ............. de man................. ...............jij?

Vul het werkwoord in: verbieden
Tegenwoordige tijd: de man........................
Verleden tijd: de man.........................
Voltooide tijd: de man..........................

Vul het werkwoord in: berijden
Tegenwoordige tijd: de man........................
Verleden tijd: de man.........................
Voltooide tijd: de man..........................

Instructie

Kilowoorden met -ieel of -iaal. 
Regel: kilowoord. Ik hoor de ie, maar schrijf de i. 

Woorden die eindigen op -ieel, zijn ook eel-woorden: Eel-woord ik schrijf ee.

1. de liniaal     2. officieel

Instructie kilowoorden

1. Asociaal
2. Essentieel

Oefendictee

Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Achter welk woord heb je een dubbele punt geschreven?

1. jongen
2. vroeg
3. waar
4. staat

Welke woorden heb je met een hoofdletter geschreven?

1. de
2. lange
3. waar
4. haaien

Wat zijn de persoonsvormen?
(2 antw.)

1. De lange jongen
2. vroeg
3. waar
4. staat

Wat is het onderwerp?
De lange jongen vroeg

1. De lange jongen
2. vroeg

Wat is het onderwerp?
Waar staat de informatie over haaien?

1. waar
2. staat
3. de informatie over haaien

Wat is een voorzetsel?

1. de
2. lange
3. waar
4. over

Welk woordsoort is: de

1. voegwoord
2. voorzetsel
3. lidwoord

Welk woordsoort is:
jongen

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. lidwoord
4. voorzetsel

Welk woordsoort is: informatie

1. bijvoeglijk naamwoord
2. stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandignaamwoord
4. lidwoord

Welk woordsoort is: lange

1. bijvoeglijk naamwoord
2. stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandignaamwoord
4. lidwoord

Hoe ging de les?

1. Makkelijk
2. Moeilijk
3. Gemiddeld

Goed gewerkt!

Succes met de volgende les!