TopTaal 'A0A1 21 september

• NT2
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Wat gaan we vandaag doen?

- huiswerk nakijken

- de woorden van LINK, 5.2 oefenen

- trappen van vergelijking herhalen

- vraagwoorden

- LINK thema 5, deel 3

- luister- en schrijfoefening

Opdracht vergrotende/overtreffende trap

Onderstreep het juiste antwoord

1. Ik vind bier lekkerder/lekkerst dan wijn.

2. Koekjes zijn zoeter/zoetst dan brood.

3. Mijn broer is veel grappiger/grappigst dan ik.

4. Ik werk één dag minder/minst dan mijn partner.

5. Hoe leer jij het beter/best, uit het boek of op de computer?

6. Welk land vind jij het mooier/mooist?

7. Wat een jij het meer/meest, rijst of brood?

8. Van al mijn collega’s vind ik Barbara het aardiger/aardigst.

9. Wij vinden gezondheid belangrijker/belangrijkst dan geld.

10. Michael werkt harder/hardst dan de andere studenten.

11. Het haar van mijn dochter is blonder/blondst dan mijn haar.

12. De scholieren vinden mevrouw de Bruin het beter/best van alle leraren.

De woorden van 5.2

Een briefje in de flat

De moeder met de baby loopt op de ..................

1. flat
2. stoep
3. sleutel
4. ingang

Er hangt een ................... in de hal van de flat.

1. briefje
2. oppassen
3. ophalen
4. opruimen

De fiets is van Peter. Het is ...................... fiets.

1. uw
2. mij
3. deze
4. zijn

Vind jij pizza lekker? Ja, ik .................. op pizza!

1. hang
2. klus
3. ben gek
4. zorgen voor

Wie wil op mijn baby passen? Ik zoek iemand met veel ..............

1. fiets
2. nummer
3. ervaring
4. helpen

.................. je jas op aan de kapstok!

1. Deel
2. Hang
3. Druk
4. Hoog

De flat heeft 12 verdiepingen. Dat is erg ..............

1. hoog
2. buiten
3. vlakbij
4. beneden

De t.v. staat in de .......................

1. verdieping
2. centrum
3. woonkamer
4. beneden

We hebben een nieuw huis. We moeten nog wat .................. doen.

1. klussen
2. de poes
3. de flat
4. leeg

Ik ga straks weg want ik moet de kinderen ................... van school.

1. oppassen
2. zorgen voor
3. deze
4. ophalen

Daniel drinkt water ................ hij heeft dorst.

1. zijn
2. want
3. alle
4. hij

Willen jullie die bal, daar? Nee, we willen ...................

1. gek op
2. nummer
3. uw
4. deze

Trappen van vergelijking

Menno vindt de rode bank ................ dan de witte. (mooi)

Vinden jullie de Rolling Stones ................ dan de Beatles? (goed)

Wie woont het ................... in de flat?
(hoog)

We willen ................... suiker gebruiken.
(weinig)

De oma van Jean is .................... dan de oma van Pierre. (oud)

De docent heeft vandaag het .................. gepraat. (veel)

De deurbel klinkt ................ dan de koffiemachine. (hard)

De hond is .................. dan de kat. (lief)

De taart van Tante Ida smaakt het ................... (goed)

Vraagwoorden:

Wie?                 Who?

Waarom?         Why?

Wat?                  What?

Wanneer?        When?

Hoe?                   How?

Waar?                 Where?

Wie?                     Wie is jouw moeder? 

                               De vrouw met de rode jas.

Waarom?             Waarom ga je naar huis?

                                Ik ben moe

Wat?                      Wat ga je doen dit weekend?

                                 Ik ga naar Maastricht.

Wanneer?             Wanneer gaan jullie trouwen?

                                 We gaan in juli trouwen.

Hoe?                        Hoe heet jouw broer?

                                  Mijn broer heet Wouter.

Waar?                      Waar woont je zus?

                                  Mijn zus woont in Haarlem.

Antwoorden luisteroefening