Herhalingsles H3 A

Heel hoofdstuk 3 zelfstandig herhalen

Vragen/extra uitleg nodig? --> geef het door voor volgende les!

Tussendoor: beantwoord de vragen -> schrijf het op! Einde van de les checken we dit.



Volgende les:
- extra uitleg
- zelfstandig voorbereiden


Klaar?

Bedenk hoe je verder voor wilt bereiden:
- samenvatten leerdoelen
- oefenen test jezelf/oefentoets/biologiepagina.nl
- mindmap maken
- bronnen tekenen
- ...



1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Heel hoofdstuk 3 zelfstandig herhalen

Vragen/extra uitleg nodig? --> geef het door voor volgende les!

Tussendoor: beantwoord de vragen -> schrijf het op! Einde van de les checken we dit.



Volgende les:
- extra uitleg
- zelfstandig voorbereiden


Klaar?

Bedenk hoe je verder voor wilt bereiden:
- samenvatten leerdoelen
- oefenen test jezelf/oefentoets/biologiepagina.nl
- mindmap maken
- bronnen tekenen
- ...



Slide 1 - Diapositive

3.1 Zintuigen en prikkels

Slide 2 - Diapositive

- Je kunt de zintuigen van een mens benoemen met bijbehorende prikkel.
- Je kunt de zintuigen van de huid benoemen.

Slide 3 - Diapositive

- Je kunt de betekenis van het begrip prikkel en impuls omschrijven.
- Je kunt uitleggen hoe je lichaam op prikkels reageert, vanaf de prikkel tot aan de reactie.
Je reageert op prikkels: informatie uit je omgeving 
(verandering in intern of extern milieu).


1. Zintuigen vangen prikkels op
2. Zintuig zet prikkels om in berichten (impuls)
3. Impuls gaan via zenuwen naar je hersenen
4. Impulsen worden in je hersenen verwekt tot gedachten 
5. Hersenen versturen weer via de zenuwen impulsen, daardoor 
kan de rest van je lichaam reageren op de prikkels.

Slide 4 - Diapositive

- Je kunt de drie onderdelen van het zenuwstelsel benoemen en de taak ervan omschrijven.

- Je kunt de twee soorten zenuwen onderscheiden en hun verschillen uitleggen.
De zenuwcel bestaat uit een cellichaam met een celkern.

Aan het cellichaam zit een lange uitloper waarover
de impuls word verstuurd.

Zenuw = bundel van uitlopers van zenuwcel.

Slide 5 - Diapositive

3.2 Zien

Slide 6 - Diapositive

- Je kunt de onderdelen van de buitenkant en binnenkant van het oog benoemen in een schematische tekening (bron 3 en 4 op blz. 71-72).

Slide 7 - Diapositive

- Je kunt de functies van alle onderdelen van het oog omschrijven.
Stevig vlies aan buitenkant. Is oogwit aan de voorkant. Beschermt alles in het oog.
Middelste laag, waarin bloedvaatjes zitten. Hierdoor krijgt het oog de stoffen die het nodig heeft. Iris is voorkant van het vaatvlies, zit om je pupil (gekleurd).
Binnenste vlies, waarin de lichtgevoelige zintuigcellen zitten.
Gebied recht achter de pupil. Hiermee zie je het scherpst.
Plek waar oogzenuw aan de oogbol vast zit. Hier zit geen netvlies met zintuigcellen, dus hier zie je niets.
Hierdoor gaan impulsen vanuit de lichtzintuigen naar de hersenen.
Zorgen voor beweging van oog.
'Vulling' van oog, een doorzichtige gel.
Voorkant van harde oogvlies, is doorzichtig. Hier gaat licht doorheen naar je oog.

Slide 8 - Diapositive

- Je kunt de werking van de staafjes en kegeltjes in het oog uitleggen.
Twee soorten lichtzintuigcellen:
  • Staafjes: zwart, wit en grijstinten,
voornamelijk buiten gele vlek.
Werken bij weinig licht.
  • Kegeltjes: kleuren, voornamelijk in gele vlek.
Alleen bij licht.

Slide 9 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe je ogen ervoor zorgen dat ze voldoende licht krijgen met behulp van de pupil.
Lengtespiertjes
Weinig licht --> trekken samen --> pupil 
wordt groter.

Kringspiertjes
Veel licht --> trekken samen --> pupil wordt 
kleiner.

Slide 10 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe je ogen ervoor zorgen dat je scherp kunt zien.

Slide 11 - Diapositive

- Je kunt beschrijven wanneer je een bril nodig hebt en hoe een bril werkt.
Verziend?
Dichtbij onscherp, je krijgt bolle lenzen +

Bijziend?
Veraf onscherp, je krijgt holle lenzen -

Slide 12 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe je ogen ervoor zorgen dat je diepte kunt zien.
- Je kunt uitleggen wat er aangepast wordt bij een staaroperatie.
Bij een staaroperatie wordt de lens vervangen door een kunststoflens. Die lens kan niet accommoderen, dus vaak is er nog een leesbril nodig.

Slide 13 - Diapositive

Vragen deel 1

Slide 14 - Diapositive

timer
0:30
Vraag 1
1pt

Slide 15 - Diapositive

Op de tafel staat een bakje friet. Je ruikt de geur van de friet en wil een frietje pakken. Welke stappen vinden er plaats tussen het ruiken en het pakken van een frietje?
Prikkel 
Spiercel
A = bewegingszenuwcel
B = reukzintuig
C = gevoelszenuw
D = hersenen
E = ruggenmerg
timer
1:00
Vraag 2    1pt

Slide 16 - Diapositive

Rode ogen op foto’s ontstaan als flitslicht weerkaatst wordt door bloedvaten in het oog. Noem de letter van de laag waar die bloedvaten liggen.
timer
0:30
Vraag 3
1pt

Slide 17 - Diapositive

Geef aan welke bewering of beweringen juist is/zijn.
timer
1:30
Vraag 4
1pt

Slide 18 - Diapositive

timer
2:00
Vraag 5
2pt

Slide 19 - Diapositive

timer
1:00
Vraag 6
1pt

Slide 20 - Diapositive

timer
1:00
Vraag 7
1pt

Slide 21 - Diapositive

3.3 Horen

Slide 22 - Diapositive

- Je kunt de onderdelen van het oor noemen in een schematische tekening.

- Je kunt benoemen welke route een geluidstrilling aflegt door de onderdelen van het oor.
De weg :
oorschelp -> gehoorgang ->
trommelvlies -> gehoorbeentjes 
(hamer - aambeeld - stijgbeugel) 
-> slakkenhuis.

Slide 23 - Diapositive

- Je kunt de functie van de onderdelen 
van het oor beschrijven.
Oorschelp: geluid komt binnen.
Gehoorgang: geluid gaat verder.
Trommelvlies: vangt het geluid op en 
gaat trillen.
Gehoorbeentjes (in trommelholte): zij versterken de trilling en brengen de trilling over naar het binnenoor.
Slakkenhuis: bevat vloeistof en trilhaartjes. Trilhaartjes gaan bewegen.
Sturen signalen naar je hersenen.


Slide 24 - Diapositive

- Je kunt uitleggen welke geluiden je kunt horen met de volgende begrippen: onderste gehoorgrens, bovenste gehoorgrens en gehoorbereik.

- Je kunt de termen Hertz en decibel op de juiste manier gebruiken.
Geluidssterkte: hoe hard/ zacht is geluid, in 
decibels (dB).
Geluidstrillingen: hoge en lage tonen, in hertz (Hz).

Onderste gehoorgrens: laagste toon die je kan 
horen als mens: 20 Hertz
Bovenste gehoorgrens: hoogste toon die je kan 
horen als mens: 20.000 Hertz.
Gebied tussen de onderste en bovenste 
gehoorgrens heet: gehoorbereik

Slide 25 - Diapositive

- Je kunt de werking van de buis van Eustachius uitleggen.
Je trommelvlies trilt goed als de lucht in de gehoorgang even hard drukt als de lucht in de trommelholte.
Bij slikken of gapen, gaat via de buis van Eustachius lucht van de trommelholte naar de keelholte of andersom.

Slide 26 - Diapositive

- Je kunt de werking van het evenwichtsorgaan uitleggen.
Evenwichtsorgaan = gevoelig voor bewegingen van je lichaam.
Bestaat uit drie halfcirkelvormige kanalen met vloeistof. Elk
kanaal geeft info over een bepaalde bewegingsrichting.

Slide 27 - Diapositive

Vragen deel 2

Slide 28 - Diapositive

Hoe heten de botjes samen die de trillingen van het trommelvlies doorgeven aan het slakkenhuis?
Vraag 8
1pt
timer
0:50

Slide 29 - Diapositive

In welk onderdeel bevinden zich de zintuigcellen die de prikkels omzetten in impulsen?
Vraag 9
1pt
timer
0:40

Slide 30 - Diapositive

Goed of fout?
Geef de nummer(s) van de goede bewering(en).
  1. Met het evenwichtsorgaan neem je bewegingen van je hoofd waar.
  2. Het trommelvlies geeft trillingen door aan het slakkenhuis.
  3. De gehoorbeentjes geven impulsen via de gehoorzenuw door aan de hersenen.
Vraag 10
2pt
timer
1:00

Slide 31 - Diapositive

Bekijk het diagram.
Welke dier heeft het kleinste
gehoorbereik?
Vraag 11
1pt
timer
1:00

Slide 32 - Diapositive

Vraag 12
2pt
A = beter tegen het bot
B = beter bij ingang van het oor
timer
2:00

Slide 33 - Diapositive

3.4 Ruiken en proeven

Slide 34 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe het reukzintuig in je neus werkt.

Slide 35 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe je smaakzintuig op je tong werkt.
- Je kunt de vijf soorten smaakzintuigen noemen
Is ruw: op je tong liggen kleine uitsteeksels. Dit zijn smaakpapillen.
Hiertussen liggen smaakzintuigen. Smaakstoffen prikkelen de smaakzintuigen.

Slide 36 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe je met je reukzintuig en smaakzintuig je eten proeft.

- Je kunt omschrijven waardoor eetgewoonten en voorkeur ervoor kunnen zorgen dat je iets lekker/vies vindt.
Je kunt meer smaken proeven, doordat je reukzintuig 
en smaak-zintuig samenwerken. Via de keelholte 
gaan geurstoffen naar het reukzintuig. Hersenen 
combineren de informatie,

Voorkeur hangt ook af van: uiterlijk, temperatuur, 
structuur en eetgewoontes.
Je hersenen combineren dit allemaal.

Slide 37 - Diapositive

Vragen deel 3

Slide 38 - Diapositive

Geurprikkels bereiken je neus. Vanaf welk moment ben je dit bewust?

A Wanneer de geurprikkels worden opgevangen door het reukzintuig.
B Wanneer de hersenen de informatie over de geurprikkels hebben verwerkt.
C Wanneer het reukzintuig informatie naar de hersenen stuurt.

Vraag 13
1pt
timer
1:00

Slide 39 - Diapositive

Vraag 14
1pt
timer
1:30

Slide 40 - Diapositive