P4T7_week26.2

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

M

V

O

MV

der

die

das

die

dieser

diese

dieses

diese

A: 1e & 4e naamval - der-groep

                                         1e naamval                       4e naamval

mannelijk                     der Musikraum              den Musikraum

vrouwelijk                    die Bibliothek                 die Bibliothek

onzijdig                        das Klassenzimmer     das Klassenzimmer

meervoud                   die Sporthallen              die Sporthallen

->dies- (deze/dit), jed-(elk), manch- (sommig), solch- (zulk), all- (alle), welch- (welk)

B: 1e & 4e naamval - ein-groep

                                         1e naamval                       4e naamval

mannelijk                    ein Musikraum               einen Musikraum

vrouwelijk                   eine Bibliothek               eine Bibliothek

onzijdig                       ein Klassenzimmer       ein Klassenzimmer

meervoud                   keine Sporthallen         keine Sporthallen

-> mein- (mijn), dein-(jouw), sein-(zijn), ihr-(haar), unser-(onze), 

euer/eure (jullie), ihr-(hun), Ihr-(uw)

De bepaalde lidwoorden en dies-, jed-, jen-, manch-, solch- etc. horen bij de ....

1. der-Gruppe
2. ein-Gruppe

De onbepaalde lidwoorden en mein-, dein, sein-, unser- etc. horen bij de ....

1. der-Gruppe
2. ein-Gruppe

Stappenplan

1. Bepaal of het woord bij de der-groep of ein-groep hoort

2. Bepaal of het woord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is

3. Bepaal de naamval (hij/hem regel of de vragen)

1e of 4e naamval?
Ich möchte den Schokoladenkuchen probieren.
"Schokoladenkuchen"

1. 1e
2. 4e

1e of 4e naamval?
Die Pizza schmeckt sehr gut.
"Pizza"

1. 1e
2. 4e

Vertaal bezittelijk voornaamwoord met de juiste uitgang:

- (Mijn) ...Wagen (m) is sehr schön.
- Ich liebe (mijn) .... Wagen (m) sehr.

Vertaal bezittelijk voornaamwoord met de juiste uitgang:

- (Mijn) ...Katze (v) is sehr schön.
- Ich liebe (mijn) .... Katze (v) sehr.

Wat is het kenmerk van Modalverben?

1. de klinker in de stam bij enkelvoud verandert...
2. de klinker blijft in de stam altijd hetzelfde...
3. alleen du heeft een uitgang (-st)
4. meervoud is zoals bij regelm. werkwoorden...

(Modalverben): ik wil - kan - moet (van een ander)

1. ich-woll- könn- muss
2. ich will - kann - soll
3. ich-woll- könn- müss
4. ich-will- könn- soll

____________ ihr die Modalverben bilden?

1. Könnt
2. Könnte
3. Konntet
4. Könntet

Modalverben

1. zijn regelmatige werkwoorden
2. zijn volledig onregelmatige werkwoorden
3. Zijn een beetje onregelmatig

(Modalverben): jij wil - kan - moet

1. du-wollst- könnst- musst
2. du willst - kannst - musst
3. du-wollst- könnst- müsst
4. du-willst- könnst- sollst

(Modalverben): hij moet - weet - mag

1. er musst - weist - darf
2. er muss - weiß - darft
3. er muss - weiß - darf
4. er musse - weiß - darf

Was ist KEIN Modalverb?

1. heißen
2. können
3. mögen
4. dürfen

Wat is geen Modalverb?

1. können
2. sein
3. wollen
4. müssen

Waar zit de afwijking bij Modalverben

1. Bij alle personen
2. Er is geen afwijking
3. Bij personen in het meervoud
4. Bij personen in het enkelvoud

is 'vier' een rangtelwoord?

1. ja
2. nee

rangtelwoorden vanaf 20

1. getal + te
2. getal + e
3. getal + ste
4. getal + sde

Rangtelwoorden

der 65.

1. funfundsechszigste
2. fünfundsechszigste
3. fünfundsechzigste
4. fünfundsechzigte

Welke rangtelwoorden zijn afwijkend?

1. 7
2. 7, 8, 9
3. 1,3,7,8
4. 3,8,5

Welke rangtelwoorden eindigen met
-ste?

1. Alle tientallen
2. Alle tientallen behalve tien
3. Alle tientallen behalve twintig
4. Geen, alles eindigt met -ten

Hoe schrijf je dit rangtelwoord voluit?

23

1. dreiunszwanzigte
2. dreiundzwanzigste

vervoeg: haben t.t.
voorbeeld: ich habe ... vul de anderen in. Je moet nog 6 antwoorden sturen met vooltoid deelwoord.

vervoeg: sein t.t.
voorbeeld: ich habe ... vul de anderen in. Je moet nog 6 antwoorden sturen met vooltoid deelwoord.

Finde die richtigen Paare - SEIN Präteritum (v.t.)

war

warst

war

waren

waren

wart

gewesen

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

perfekt/ voltooid deelwoord:

Ich bin .....

Finde die richtigen Paare - Haben Präteritum (v.t.)

hatte

hattest

hatte

hatten

hatten

hattet

gehabt

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

voltooid deelwoord:

Ich habe ....

WERDEN (t.t.)

Het werkwoord werden heeft in het Nederlands twee betekenissen: worden en zullen. 

Het hangt af van de zin welke betekenis geldt:

- Ich werde morgen 14 Jahre alt. Ik word morgen 14 jaar oud.

- Ich werde dich morgen anrufen. Ik zal je morgen bellen.

Finde die richtigen Paare - werden (worden en zullen) (t.t.)

werde

wirst

wird

werden

werden

werdet

geworden

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

voltooid deelwoord:

Ich bin ....

WERDEN (v.t.)

Het werkwoord werden heeft in het Nederlands twee betekenissen: 

worden en zullen. 

Omdat het werkwoord in de tegenwoordige tijd twee betekenissen heeft, heeft de verleden tijd in het Duits twee vormen.

Finde die richtigen Paare - werden (worden) (v.t.)

wurde

wurdest

wurde

wurden

wurden

wurdet

geworden

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

voltooid deelwoord:

Ich bin ....