Break-Even

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Hoe bereken je de totale opbrengst?

1. omzet x afzet
2. inkoopprijs x afzet
3. verkoopprijs x afzet
4. omzet x verkoopprijs

Hoe bereken je de brutowinst van een bedrijf?

1. Omzet - Kosten
2. Omzet - Inkoopwaarde van de omzet
3. Omzet - Bedrijfskosten

Welke voorbeelden van kosten horen niet tot de bedrijfskosten van een restaurant?

1. Energiekosten
2. Personeelskosten
3. Huurkosten
4. Inkoop ingrediënten

Rekenmachine in de aanslag!
Inkoopwaarde van de goederen: EUR 6.000
Bedrijfskosten: EUR 1.500
Afzet: 500 stuks
Verkoopprijs: EUR 20
Bereken de brutowinst

1. EUR 10.000
2. EUR 8.500
3. EUR 4.000
4. EUR 2.500

Inkoopwaarde van de goederen: EUR 6.000

Bedrijfskosten: EUR 1.500

Afzet: 500 stuks

Verkoopprijs: EUR 20

Bereken de brutowinst

Omzet = afzet x prijs = 

500 x € 20 = € 10.000

       Inkoopwaarde goederen = € 6.000 

–

       Brutowinst € 4.000  C

Pak je rekenmachine en kladpapier!
Een kledingzaak verkoopt 100 broeken tegen een prijs van EUR 80. De inkoopwaarde is 40% van de verkoopprijs. Wat is juist?

1. De omzet is EUR4.800
2. De brutowinst per broek is EUR 32
3. De inkoopwaarde is EUR 48 per broek
4. De brutowinst is EUR 4.800

Een kledingzaak verkoopt 100 broeken tegen een prijs van EUR 80. De inkoopwaarde is 40% van de verkoopprijs. 

De omzet : afzet x prijs = 100 x € 80 = € 8.000: A is niet goed

De brutowinst is 60% van de inkoopprijs = 0,6 x € 80 = € 48: B is niet goed.

       De inkoopwaarde is 40% x € 80 = € 32 ≠ € 48: C is niet goed

       De brutowinst is € 8.000 – (100 x € 32) = € 4.800: D is goed

inkoopwaarde = EUR 8.000
Verkoopprijs = EUR 50; afzet = 400 stuks
Nettowinst = EUR 9.500
Hoeveel bedragen de bedrijfskosten?

1. EUR 2.500
2. EUR 10.500
3. EUR 12.000
4. EUR 20.000

Omzet: 400 x € 50 = € 20.000

       Inkoopwaarde van de goederen € 8.000 –

       Brutowinst € 12.000

       Bedrijfskosten …………… -

       Nettowinst € 9.500

 Brutowinst – Nettowinst = Bedrijfskosten

 € 12.000 - € 9.500 = € 2.500  antwoord A

Een ondernemer maakt onderscheid tussen variabele en constante kosten. Variabele kosten zijn ......... van de afzet.

1. Afhankelijk
2. Onafhankelijk

Constante kosten zijn onafhankelijk van de afzet. Als de afzet verandert (binnen capaciteitsgrenzen), veranderen de totale constante kosten .........

1. ook
2. niet

Constante kosten worden ook wel ......... kosten genoemd.

1. vaste
2. flexibele
3. verzend
4. huur

De afzet is het aantal goederen of diensten dat geproduceerd of verkocht wordt. De afzet wordt vaak afgekort met de q van quality.

1. juist
2. onjuist