Starttaal Vooraf Deel B Thema 5 Hoofdstuk 1 LES 2

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Starttaal Vooraf Deel B

Thema 5

Hoofdstuk 1: Woordenschat

Leerdoel

Aan het einde van de les kun je vergelijkingen herkennen en het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik uitleggen.

Deze les is een herhaling van de leerstof uit leerjaar 1

Introduceer het leerdoel aan het begin van de les.

Letterlijk Taalgebruik

Letterlijk taalgebruik is taalgebruik waarbij de woorden precies betekenen wat er staat.

Bijvoorbeeld:

De bus rijdt erg langzaam.

Leg het verschil uit tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.

Figuurlijk Taalgebruik

Figuurlijk taalgebruik is taalgebruik waarbij er iets anders bedoeld wordt dan wat er staat of wordt gezegd.

Bijvoorbeeld:

De bus is zo sloom als een slak.

Geef voorbeelden van figuurlijk taalgebruik en vraag de leerlingen om de betekenis te geven.

Wat weet je nog over vergelijkingen?

Wat zijn vergelijkingen?

Een vergelijking is een manier om twee dingen met elkaar te vergelijken. 

Het wordt vaak aangegeven met 'als' of 'zoals'.

Vraag aan de leerlingen om voorbeelden van vergelijkingen te geven.

Oefenen met Vergelijkingen

Geef de leerlingen een aantal zinnen en laat ze aangeven of het wel of geen vergelijking is.

Geef de leerlingen een aantal zinnen en laat ze in groepen overleggen en aangeven of het wel of geen vergelijking is.

Hoe herken je een vergelijking binnen een zin?

1. Er wordt geen gebruik gemaakt van het woord 'als'.
2. Er is alleen sprake van een meervoudig onderwerp.
3. Er worden twee zaken met elkaar vergeleken.
4. Er is alleen sprake van een enkelvoudig onderwerp.

Welk woord signaleert vaak een vergelijking binnen een zin?

1. Als
2. Maar
3. Of
4. En

Wat is een vergelijking binnen een zin?

1. Een zin waarin twee zaken met elkaar worden vergeleken.
2. Een zin waarin een meervoudig onderwerp voorkomt.
3. Een zin waarin geen werkwoord voorkomt.
4. Een zin waarin een enkelvoudig onderwerp voorkomt.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.