paragraaf 93-2

• Latijn
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 6

paragraaf 93 vanaf Si eos...

Welke functie heeft eos (r. 5)?

1. LV
2. O aci
3. Lv aci
4. Nd aci

Wie zijn eos, qui alienum appetebant?

1. Magnus en Capito
2. de rechters
3. mensen die doden vanwege prosciptielijsten
4. moordenaars ingehuurd door Magnus, Capito en Chrysogonus

Wat hebben zij met dit verhaal te maken?

Wie is tu?

1. Erucius
2. de rechters
3. Magnus
4. junior

Welke naamval is nostra pecunia?

1. nom ev v
2. abl ev v
3. nom mv o
4. acc mv o

Van wie is deze pecunia eigenlijk?

1. Cicero
2. het volk
3. de optimaten
4. Junior

sin eos (Setum Roscium occidisse putas)
Hier moet je heel veel aanvullen. Hoe noem je dat ook alweer als woorden worden gelaten?

Welke naamval en functie heeft quos?

1. nom - onderwerp
2. acc - lijdend voorwerp
3. acc - bijwoordelijke bepaling
4. abl - bijwoordelijke bepaling

Bij welk werkwoord is quos het lijdend voorwerp

[quos (ei) .... percussores vocant]
quos = LV,
(ei), qui.. = Onderwerp
Welke naamval en functie heeft percussores?

1. nom - nd
2. nom - dvb
3. acc - O aci
4. acc - dvb

[quos (ei) .... percussores vocant]

percussores: dit is de eerste keer dat dit woord voorkomt in een Latijnse tekst. Het is een euphemisme voor moordenaar. Het betekent zoiets als: steker. Dit verklaart de zin:

qui leviore nomine appellant

Welke benaming is eerder gebruikt voor percussores?

1. occisores
2. facultates
3. sicarii
4. bonis

quaere, [in cuius fide sint et clientela];
Welke vorm is quaere?

1. ablativus
2. vocativus
3. infinitivus
4. imperativus

quaere, [in cuius fide sint et clientela];
Wat voor een bijzin is dit?

1. afhankelijk vraagzin
2. betrekkelijke bijzin
3. causale bijzin
4. finale bijzin

Wat is dan het vraagwoord?

In welke naamval staat cuius?

1. nom
2. gen
3. dat
4. abl

clientela: relatie tussen cliens en?

societate: op wie doelt Cicero?

1. Magnus
2. Magnus, Capito en Chrysogonus
3. Erucius
4. de staat

Welke vorm is reperies?

1. nom mv
2. acc mv
3. indicativus futurum
4. conjunctivus praesens

[quicquid tu contra dixeris] Wie is tu?

1. Erucius
2. de rechters
3. Magnus
4. junior

[quicquid tu contra dixeris]
Welke vorm is dixeris hier?

1. 2e ev ind fut A
2. 2e ev ind fut ex A
3. 2e ev conj prae A
4. 2e ev conj perf A

id cum defensione nostra contendito
Naar wie of wat verwijst id?

1. Junior
2. Magnus
3. quicquid tu contra dixeris
4. societate tua

defensione nostra: maar eigenlijk die van?

ita facillime causa Sex. Rosci cum tua conferetur.
Welke functie heeft causa?

1. Onderwerp
2. Lijdend Voorwerp
3. abl-causae
4. abl-modi

cum tua: dit is een ellips van?