Grammatica woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g, t, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1-3

Woordsoorten van a tot z

Leerjaar 1

Woordsoorten die je moet kennen:

• lidwoorden
  
• werkwoorden: zelfstandig, hulpwerkwoord
• zelfstandige naamwoorden
• bijvoeglijk naamwoord
• bezittelijk voornaamwoord

Welke lidwoorden ken je?

Lidwoorden

- De woorden DE, HET en EEn zijn lidwoorden. 

- Ze staan voor zelfstandig naamwoorden: 
De kast
Een snoepje
Het paard

Geef een voorbeeld
van een
Zelfstandig naamwoord

Wat is een werkwoord?

Werkwoord (ww)

- Een werkwoord is iets wat je doet of iets dat gebeurt.

- Bijv. fietsen (kun je doen) of regenen (iets dat gebeurt).

- Onthoud: een ww kun je vervoegen, dat betekent dat het verandert als je er ik, hij, wij voor zet.

- Als je de tijd van een zin verandert, verandert het ww.

Het zelfstandig werkwoord (zww)

- Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in een zin en geeft altijd een handeling (actie) aan. 

- Het zelfstandig werkwoord is voor de betekenis van een zin onmisbaar. Als je het weg zou laten in een zin, blijft een zin over die niet te begrijpen is.

Het hulpwerkwoord (hww)

- Hulpwerkwoorden staan nooit in hun ééntje in een zin!
- Ze komen dus alleen voor als er twee of meer werkwoorden in de zin staan.
- Hulpwerkwoorden bieden 'hulp' aan het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord: Ik loop, ik heb gelopen

- In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden voorkomen.

Ik ga mijn moeder helpen.
ga =

1. hww
2. zww

Hij heeft een banaan gegeten.
gegeten =

1. hww
2. zww

Ze is knettergek.
is =

1. hww
2. zww

Ze is knettergek geworden.
is =

1. hww
2. zww

Ze is knettergek geworden.
geworden=

1. hww
2. zww

Welk bijvoeglijk
naamwoord
past bij jou?

Het bijvoeglijk naamwoord (bn)

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een  zelfstandig naamwoord.

Voorbeelden:

de rode auto -->  rode zegt iets over auto en is dus bn.

de auto is rood --> rood zegt auto en is dus bn.

Waar is mijn mooie, rode, geweldig zachte, fijne avondjurk gebleven?
Noem de bijvoeglijk naamwoorden:

Maak een zin met een bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.

Ze kamt haar haar voor haar.
haar 1 =

1. bezittelijk vnw
2. zelfstandig naamwoord
3. lidwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Ze kamt haar haar voor haar.
haar 2 =

1. bezittelijk vnw
2. zelfstandig naamwoord
3. lidwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Heeft jouw moeder jou dat nooit verteld?
jouw =

1. bezittelijk vnw
2. zelfstandig naamwoord
3. lidwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

Woordsoorten =

1. zn
2. ww
3. bn
4. lw

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

lastig =

1. zn
2. ww
3. bn
4. lw

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
prijs =

1. vz
2. zn
3. bn
4. lw

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen =

1. vz
2. zww
3. hww
4. lw

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft =

1. vz
2. zww
3. hww
4. lw

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?

'Judith trok een vragend gezicht.'

1. vragend
2. trok
3. gezicht
4. Judith

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft =

1. hww
2. zn
3. bn
4. zww

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen =

1. hww
2. zn
3. bn
4. zww

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. werkwoord
4. lidwoord

Het roken heeft hij nooit gedaan.
roken =

1. hww
2. zww
3. znw
4. bijv.nw

Haar moeder heeft nooit van zwemmen gehouden.
zwemmen =

1. hww
2. zww
3. znw
4. bijv.nw

Waarom mag jij zijn zus niet spreken?
zijn =

1. hww
2. zww
3. bez.vnw
4. bijv.nw

Waarom mag jij zijn zus niet spreken?
zus =

1. hww
2. zelfst.nw
3. bez.vnw
4. bijv.nw