Middeleeuwen

Middeleeuwen
Par. 1. Leven op het platteland. 
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Middeleeuwen
Par. 1. Leven op het platteland. 

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De vroege middeleeuwen zijn van ...
A
500 tot 1500 n.Chr.
B
500 tot 1000 n.Chr.
C
1000 tot 1500 n.Chr.
D
500 v.Chr. tot 500 n. Chr

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Tijdlijn
De oudheid
De vroege middeleeuwen 
Prehistorie 
De late middeleeuwen 

Slide 3 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Rome
Rome
Rome
Middeleeuwen
Middeleeuwen 
Middeleeuwen
Middeleeuwen
Middeleeuwen

Slide 4 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat hoort bij de agrarisch-stedelijke samenleving van de Romeinen  en wat hoort bij de agrarische samenleving van de vroege middeleeuwen?
Argrarisch-stedelijke samenleving
Agrarische samenleving
Bijna iedereen werkt als boer.
Imperium Romanum
Hofstelsel
Stadstaat
Zelfvoorzienend
Klassieke Oudheid

Slide 5 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoel uit het boek 
Je kunt beschrijven hoe de economie in de vroege middeleeuwen in West-Europa veranderde en die veranderingen verklaren.

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

lees de tekst: Een agrarische economie.
Maak daarna vraag A en B
A: Leg uit hoe de economie in de vroege middeleeuwen in
West-Europa veranderde.
B Geef een verklaring / uitleg voor deze verandering.

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Rond 500 was er een belangrijke verandering. welke was dat?
A
Deze was godsdienstig
B
Deze was economisch
C
Deze was sociaal
D
Zowel a, b en c zijn goed

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoel uit het boek.
Je kunt beschrijven hoe een middeleeuws domein eruitzag.

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De boeren woonden/werkten op een domein, wat is een domein
A
Gebied van een edelman of klooster
B
Stuk grond van de leenheer
C
Hun eigen grondgebied waar ze dingen op verbouwden
D
Stuk grond van de gemeente

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Lees de tekst in je boek: Het domein.
1. In welk gebouw woont de domeinheer? Leg dit goed uit.
2. Waarom zochten boeren bescherming bij de domeinheer?
3. Geef met twee beeldelementen aan hoe deze mensen zich
beschermden tegen vijanden.

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Horigen
Vrije boeren
Arme boeren
Rijke boeren
Eigen land
Geen vrijheid
Land van de domeinheer
Herendiensten
Meevechten met de domeinheer

Slide 12 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar woonde de domeinheer?
A
Vroonland
B
Hoeveland
C
'woeste gronden'
D
Kan bij A, B of C.

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoel uit het boek
Je kunt uitleggen hoe het hofstelsel werkte en welke plaats horigen in dat stelsel hadden.

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hofstelsel
Domeinheer

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lees de tekst Horigheid
1. Wat is het verschil tussen horige en vrije boeren?
2. Wat is pacht?
3. Wat zijn herendiensten?
4. Wat is het hofstelsel?

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

1. Welk woord uit de tekst horigheid
past er goed bij deze bron?

Slide 17 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

1. Wie zijn de horige op deze beeldbron?
2. Wat zijn de herendiensten die op deze beeldbron
gedaan worden?
3. Welk begrip past er goed bij deze bron?

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Bekijk de beeldbron goed.
Wat is de relatie tussen de ridder in het midden en de persoon
die rechts op de beeldbron staat.?
Geef zo antwoord. De relatie tussen de ridder en de
persoon rechts is......................................

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Middeleeuwen
Par. 2. Keizers, koningen en heren. 

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie was Clovis?
A
Een romeins keizer.
B
Een Frankische koning.
C
Een barbaar.
D
Een belangrijke paus.

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Op deze afbeelding zien we Clovis die gedoopt wordt.
1. Welk ander symbool van het christendom zie je op deze bron?
2. Waarom werd Clovis ook al weer christelijk? Welk voordeel
had hij hierbij?
Lees hiervoor de tekst Nieuwe heerser in Europa in Memo.

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Samenwerking 
koning en paus
1) Frankische koningen bekeren zich tot het christendom ( Clovis in 496 ).  
Het verbond tussen koning en de kerk was  voor beide partijen voordelig: 
  • Frankische koning kan gebruik maken van  goede organisatie katholieke kerk. 
  • Kerk krijgt militaire bescherming van Frankische machthebbers.
  • Frankische volk moet christelijk worden dus het aantal christenen groeit.  
Clovis
https://nl.wikipedia.org/wiki/Clovis_I

https://isgeschiedenis.nl/nieuws/geschiedenis-van-de-merovingen

De doop van Clovis
http://geschiedenisonline.weebly.com/het-doopsel-van-clovis.html
https://historiek.net/koning-clovis-koning-franken/69866/

Slide 23 - Diapositive

Na de val van he Romeinse Rijk is Clovis de eerste sterke barbaar die een groot rijk in Noord-Europa in handen weet e krijgen. In 496 laat hij zich dopen en bekeert zich zo tot het christendom. Hoewel hij het geloof ongetwijfeld zeer serieus neemt, is dit niet de belangrijkste reden waarom Clovis zich bekeert. Hij wil vooral eensgezindheid binnen de grenzen van zijn rijk .
Clovis bekeerde zich niet alleen uit religieuze overwegingen. Voor de Frankische machthebbers was samenwerking met de kerk gunstig, omdat zij bij het bestuur gebruik konden maken van ervaren bestuurders als bisschoppen. Bovendien konden ze via de paus aanspraak maken op de zegen van God. 
Omgekeerd was ook voor de kerk samenwerking met de Franken gunstig, want de Frankische machthebbers gaven militaire bescherming aan de kerk in haar eigen gebied Italië. 
Karel de Grote was de baas en de leenheer over een heel groot gebied. Te veel voor hem alleen.
Hoe loste Karel de Grote dit op?

Slide 24 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Gebruik de vier zinnen
Welke zinnen over het Frankische rijk van Karel de Grote zijn juist?
Sleep de zinnen naar het juiste vak, juist of onjuist.

Juist
Onjuist
A. Door veroveringen werd Karel de Grote koning van een groot rijk.
B. Het Frankische rijk was begonnen in Duitsland.
C. Karel de Grote bestuurde zijn rijk met behulp van het leenstelsel.
D. Toen Karel keizer werd, behoorde heel Europa tot zijn rijk.

Slide 25 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie is wie?
Hieronder staat een tekst over Herbert, Graaf Ulbrecht en Karel de Grote. Wie is wie in de tekst?
is de leenman van Karel de Grote
is de leenheer van graaf Ulbrecht
is de leenheer van Karel de Grote
is de leenman van Herbert
Herbert is een horige. Hij woont en werkt op het land van graaf Ulbrecht. Graaf Ulbrecht bestuurt een deel van het rijk van Karel de Grote.
Karel de Grote
Graaf Ulbrecht
Herbert
niemand
niemand

Slide 26 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

.

Koppel de oorzaken (boven) aan de juiste gevolgen (onder)
Karel de Grote begint een oorlog tegen de Saksen. 
De monniken zorgen dat iedereen christen wordt. 
Het rijk van Karel de Grote is nog groter geworden.
Karel de Grote helpt de monniken. 
De Saksen plunderen het rijk van de Franken. 
De Saksen geven zich over en worden christen

Slide 27 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Ridders
Karel de Grote
Edelmannen
Boeren

Slide 28 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Karel de Grote
A
Leenheer
B
Leenman
C
Achterleenman
D
Horige

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Na de dood van Karel de Grote...
A
gaat zijn rijk naar de oudste zoon
B
wordt het rijk verdeeld tussen de 3 zonen
C
Gaat het rijk naar de middelste zoon, want de oudste is dood
D
Gaat het rijk naar een nonkel van Karel

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De koning was in het leenstelsel de ...
A
Leenheer
B
Leenman
C
Achterleenman
D
vazal

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe werkte het leenstelsel? (blz. 24)
Hoe werkte het hofstelsel (blz. 19)

Slide 32 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Leenstelsel
Hofstelsel
Horigen
Domein
Economie
Politiek 
Leenheer
Trouw / macht
zelfvoorzienend

Slide 33 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

de leenheer
het leenstelsel
de achterleenman
de leenman

Slide 34 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat was het leenstelsel?
A
Een stelsel waarbij een leenheer land uitleende aan horigen
B
Een stelsel waarbij de koning zijn land onder de geestelijkheid verdeelde
C
Een stelsel waarbij een leenman zijn land aan een leenheer uitleende
D
Een stelsel waarbij een koning zijn land uitleende aan zijn ridders

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het leenstelsel werd ingevoerd, omdat..
A
De adel grond kocht
B
Karel dat handiger leek voor de boeren
C
Karel kon het rijk niet meer alleen besturen
D
Karel grond verkocht voor geld

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een nadeel van het leenstelsel?
A
Het geleende land werd door de leenman als eigendom gezien
B
De koning had te weinig land om uit te lenen
C
Er waren te weinig leenmannen
D
Na Karel de grote verdween het leenstelsel

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Middeleeuwen
Par. 3. Verspreiding van het christendom.

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Heidenen zijn...
A
Mensen die in God geloven
B
Mensen die Jezus volgde
C
Mensen die geloven in natuurgoden
D
tegenstanders van de moslims

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Missionarissen zijn...
A
Geestelijken die de paus helpen
B
Geestelijken die mensen bekeren tot het Christendom
C
Geestelijken die de Bijbel overschrijven voor de Paus
D
Hulpjes van de paus

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een standensamenleving?
A
Een samenleving vol gelijkheid
B
Een samenleving die verdeeld was in drie standen
C
Een samenleving die draaide om het geloof
D
Een samenleving die was verdeeld in twee standen

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Standensamenleving 
Geestelijkheid
Adel
Boeren en burgers
horigen
monnik
hertog

Slide 42 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoelen par. 3 
Verspreiding van het christendom.
1. Je kunt uitleggen hoe het christendom zich in de vroege middeleeuwen in West-Europa verspreidde.
2. Je kunt uitleggen dat het christendom voor mensen in de middeleeuwen erg belangrijk was.
3. Je kunt uitleggen wat een stand is en de drie standen in de middeleeuwse samenleving noemen.

Slide 43 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leg leerdoel 1 uit in je eigen woorden 
en gebruik hierbij het boek.

Slide 44 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leg leerdoel 2 uit in je eigen woorden 
en gebruik hierbij het boek.

Slide 45 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leg leerdoel 3 uit in je eigen woorden 
en gebruik hierbij het boek.

Slide 46 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Beschrijf welke standen je ziet op deze bron.

Slide 47 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Middeleeuwen
Par. 4. De islam.

Slide 48 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De islam is ontstaan in de
A
5e eeuw
B
6e eeuw
C
7e eeuw
D
8e eeuw

Slide 49 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zet de woorden op de juiste plek. Hoort het wel of niet bij de islam?
hoort niet bij de islam
hoort wel bij de islam
Ramadan
Rome

Medina
Suikerfeest

Zeus
Nonnen
Allah
Bisschop

Slide 50 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

islam
Allah
profeet
Koran
moslim
godsdienst van moslims
arabisch voor God
boodschapper van God
aanhanger van islam
heilige boek van islam

Slide 51 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat hoort niet bij de 5 zuilen?
A
Geloven dat Allah de enige God is
B
Vijf keer per dag bidden
C
Suikerfeest vieren
D
Iets aan bedelaars geven

Slide 52 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mohammed is de belangrijkste profeet van de islam, wat is een profeet?
A
Arabisch voor god
B
Boodschapper
C
Missionaris
D
Monnik

Slide 53 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions