Module mens en omgeving

Module mens en omgeving
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
Zorg en WelzijnPraktijkonderwijsLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Module mens en omgeving

Slide 1 - Diapositive

Hoe werkt het LIFO-principe?
A
Het eerste toegevoegde item wordt als eerste verwijderd
B
Het laatst toegevoegde item wordt als eerste verwijderd
C
Het eerste toegevoegde item wordt als laatste verwijderd
D
Het laatst toegevoegde item wordt als laatste verwijderd

Slide 2 - Quiz

Waarom is het belangrijk om onzichtbaar vuil te verwijderen?
A
Het zorgt voor een mooie glans
B
Het is niet belangrijk om onzichtbaar vuil te verwijderen
C
Het kan zorgen voor gezondheidsproblemen
D
Het kan schade toebrengen aan oppervlakken

Slide 3 - Quiz

Wat is de betekenis van dit bord ?
A
Lange termijn gezondheidsgevaar
B
Acute gezondheidseffecten
C
Bijtend
D
Schadelijke stof

Slide 4 - Quiz

Wat is de betekenis van de arbowet?
A
De wet die werkgevers verplicht om werknemers te ontslaan
B
De wet die regelt hoeveel uur werknemers per week mogen werken
C
De wet die regelt hoeveel personeel aan een taak mag werken
D
De wet die werkgevers verplicht om te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van werknemers

Slide 5 - Quiz

Wat voor soort taken kan domotica automatiseren?
A
Domotica kan taken zoals het wassen van kleding automatiseren.
B
Domotica kan taken zoals verlichting, verwarming en beveiliging automatiseren.
C
Domotica kan taken zoals het koken van maaltijden automatiseren.
D
Domotica kan taken zoals het verzorgen van huisdieren automatiseren.

Slide 6 - Quiz

Welke handeling mag een BHV-er uitvoeren bij een slachtoffer?
A
Het toedienen van medicijnen
B
Het aanleggen van een verband
C
Het stabiliseren van de nek
D
Een brandend gebouw inlopen wetende dat het niet veilig is

Slide 7 - Quiz

Wat is het belangrijkste verschil tussen profit en non-profit organisaties?
A
Een profit organisatie heeft geen winstoogmerk, terwijl een non-profit organisatie dit wel heeft.
B
Beide organisaties hebben als doel winst maken.
C
Een non-profit organisatie is altijd kleiner dan een profit organisatie.
D
Het doel van een profit organisatie is winst maken, terwijl een non-profit organisatie geen winstoogmerk heeft.

Slide 8 - Quiz

Wat is het symbool voor stomerij?
A
Een cirkel met een R erin.
B
Een cirkel met een T erin.
C
Een cirkel met een S erin.
D
Een cirkel met een P erin.

Slide 9 - Quiz

Wat is het verschil tussen schoonmaakmiddelen en desinfecteermiddelen?
A
Schoonmaakmiddelen doden bacteriën en virussen en desinfecteermiddelen zijn bedoeld voor het verwijderen van vuil.
B
Schoonmaakmiddelen en desinfecteermiddelen zijn hetzelfde.
C
Schoonmaakmiddelen zijn bedoeld voor het verwijderen van vuil en desinfecteermiddelen doden bacteriën en virussen.
D
Schoonmaakmiddelen zijn alleen bedoeld voor het schoonmaken van oppervlakken.

Slide 10 - Quiz

Wat is het doel van een onderhoudsmiddel?
A
Een onderhoudsmiddel is bedoeld om bacteriën te doden.
B
Een onderhoudsmiddel is bedoeld om vuil te verwijderen.
C
Een onderhoudsmiddel is bedoeld om de kwaliteit van materialen te behouden.
D
Een onderhoudsmiddel is bedoeld om oppervlakken te beschermen.

Slide 11 - Quiz

Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?
A
Objectief is gebaseerd op persoonlijke mening, subjectief is gebaseerd op feiten.
B
Objectief is gebaseerd op emoties, subjectief is gebaseerd op logica.
C
Objectief is gebaseerd op waarneming, subjectief is gebaseerd op verbeelding.
D
Objectief is gebaseerd op feiten, subjectief is gebaseerd op persoonlijke mening.

Slide 12 - Quiz

wat betekend dit strijk-symbool?
A
Niet geschikt om te strijken.
B
Strijken op gemiddelde tempratuur.
C
Strijken op lage tempratuur.
D
Strijken op stoom stand.

Slide 13 - Quiz

Wat betekend dit pictogram?
A
looproute
B
verzamelplaats
C
uitgang
D
vluchtweg

Slide 14 - Quiz