Weefsels en orgaanstelsels

• Verzorgende
• MBO
• Studiejaar 1

Weefsels en Organen

Leerdoelen

 Je weet hoe een weefsel is opgebouwd. Je kan vertellen welke weefsels er zijn. Je kan de functie van drie verschillende weefsels uitleggen.

Je weet hoe een orgaanstelsel is opgebouwd. Je kan vertellen welke orgaanstelsels er zijn. Je kan de functie van drie orgaanstelsels uitleggen.

Weefsels

Weefsels zijn groepen cellen die ongeveer dezelfde opbouw en functie hebben.

• Dekweefsel
• Steunweefsel
• Spierweefsel
• zenuwweefsel

Steunweefsel

Heeft een steunende, verzorgende of verbindende functie. Er zijn 4 soorten:

• Bindweefsel
• Kraakbeen
• Bot
• Bloed en lymfe

Spierweefesel

Contractiel weefsel: kan samentrekken

 Drie soorten:

1. Skeletspieren

2. Hartspieren

3. Gladde spieren

Organen

Noem zoveel mogelijk orgaanstelsels

Orgaanstelsels

Circulatiestelsel

spijsverteringsstelsel

Urinewegstelsel

Ademhalingsstelsel

Huid

Zenuwstelsel

Zintuigen

Motorisch stelsel

Hormoonstelsel

Voortplanting stelsel

1. Circulatiestelsel

2. Spijsverteringstelsel

3. Ademhalingstelsel

4. Urinewegstelsel

5. Motorisch stelsel

Hart, bloedvaten, zorgt voor transport

Neemt voedingstoffen uit voedsel op in je lichaam 

Gaswisseling tussen zuurstof en koolstofdioxide

regelt o.a. water en zouthouding, uitscheiding afvalstoffen

Hierdoor kunnen we bewegen

Huid

Functies: bescherming (tegen ziekteverwekkers, straling, chemische stoffen, uitdroging, mechanische krachten). 

Temperatuurregulatie

Aanmaak vit. D

Zenuwstelsel

Zorgt ervoor dat organen op elkaar zijn afgestemd.  

Reguleert & coördineert het vegetatieve stelsel. Het vegetatieve stelsel regelt processen waar je je niet bewust van bent: ademhaling

Zintuigen

Sensoren die prikkels omzetten in impulsen

Zien, ruiken, voelen, horen en proeven

Hormoonstelsel

Gespecialiseerde cellen door het lichaam

Hormonen: chemische boodschapper-stoffen

Voortplantingsstelsel

Dit zorgt ervoor dat we ons kunnen voortplanten/reproduceren.

Vrouw: eierstokken, eileiders, baarmoeder, vagina
.

Man: penis, zaadballen, bijballen, zaadleiders, zaadblaasjes, prostaat

Einde van de les

Wat heb je geleerd?

Zijn er vragen?