Present Simple Vragen en Ontkenningen

Present Simple
Je oefent:
  • het stellen van een vraag met de Present Simple
  • het maken van een ontkenning met de Present Simple
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Present Simple
Je oefent:
  • het stellen van een vraag met de Present Simple
  • het maken van een ontkenning met de Present Simple

Slide 1 - Diapositive

De regel:
Bij een Engelse vraagzin hoef je de volgorde niet te veranderen!
Je zet gewoon het woord DO vooraan de zin.

They make pancakes.
Do they make pancakes?
I watch a film.
Do I watch a film?

Slide 2 - Diapositive

We see a dog.

Slide 3 - Question ouverte

You play football.

Slide 4 - Question ouverte

Vraagzin met SHIT persoon
He likes his shoes.

Je moet nu geen DO vooraan zetten maar DOES
en je moet de -S achter like weghalen

Does he like his shoes?

Slide 5 - Diapositive

De regel
She wears a dress.

Does she wear a dress?


De S van wears gaat naar DOES.
DOES she WEAR a dress?

Slide 6 - Diapositive

She knows the answer.

Slide 7 - Question ouverte

He reads a book.

Slide 8 - Question ouverte

Anne watches a film.

Slide 9 - Question ouverte

Ontkennende zinnen

Slide 10 - Diapositive

Gewone zin

I like chocolate
Ontkennende zin

I like not chocolate
is fout!

I don't like chocolate

Slide 11 - Diapositive

Gewone zin

Ik hou van chocolade.
Ontkennende zin

Ik hou niet van chocolade.

Slide 12 - Diapositive

De regel
Om een ontkennende zin te maken moet je de woorden
do not (don't) 
voor het werkwoord zetten

I don't go to school.
We don't dance a lot.

Slide 13 - Diapositive

I know the answer.

Slide 14 - Question ouverte

You like this sweater.

Slide 15 - Question ouverte

They study English.

Slide 16 - Question ouverte

Let op!
Natuurlijk hebben de SHIT personen iets anders.


Slide 17 - Diapositive

De regel
SHIT mensen krijgen geen don't maar doesn't voor het werkwoord.

Wat gebeurt er met de S achter het werkwoord?
He likes chocolate.
He doesn't like chocolate.

Slide 18 - Diapositive

He talks to his mum.

Slide 19 - Question ouverte

Anna gives a present.

Slide 20 - Question ouverte

It rains every week.

Slide 21 - Question ouverte

Done!
Do you understand everything?

Slide 22 - Diapositive