Herhaling Blok 1-2 Lezen

1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Tekstdoelen

Slide 5 - Carte mentale

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Wat is het tekstdoel van het plaatje hiernaast?

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Diapositive

Geef een voorbeeld van een uitleggende tekst.

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Diapositive

Welk tekstdoel hoort bij het plaatje?

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive

Wat is het tekstdoel van een betoog?
A
mening geven
B
Overtuigen
C
Informeren
D
Amuseren

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Voorbeelden
activerende tekst

Slide 17 - Carte mentale

Slide 18 - Diapositive

Sleep de juiste tekstsoorten bij de juiste tekstdoelen.
tekstdoel informeren
tekstdoel mening geven 
tekstdoel amuseren
tekstdoel activeren
tekstdoel instrueren
een nieuwsbericht over een schietpartij
recensie over mijn gelezen boek
de Donald Duck
een oproep op een website om minder zuivel te consumeren
spelhandleiding van UNO

Slide 19 - Question de remorquage

tekstdoel: activeren
tekstdoel: amuseren
tekstdoel: informeren
tekstdoel: Uitleggen
tekstdoel: overtuigen
De schrijver wil dat je iets te weten komt.
De schrijver wil dat je je vermaakt.
De schrijver wil dat je zijn mening  overneemt.
De schrijver wil dat je leert hoe je iets moet doen.
De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.

Slide 20 - Question de remorquage

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
gedachte uit je hoofd
B
samenvatting van een tekst in één zin
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 21 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Instrueren

Slide 22 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 23 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
Uitleggen
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 24 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
overtuigen
B
activeren
C
informeren
D
amuseren

Slide 25 - Quiz

Kan een schrijven verschillende doelen hebben met een tekst?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

Benoem drie leesmanieren.

Slide 27 - Question ouverte

Slide 28 - Diapositive

- Gebruik je om herhaling te vermijden. 

Slide 29 - Diapositive

Laila gaat met de fiets naar school. Laila fietst dan samen met haar vriendinnen.

Slide 30 - Diapositive

Wat is het verwijswoord? 
Laila gaat met de fiets naar school. Laila fietst dan samen met haar vriendinnen. 

Laila gaat met de fiets naar school. Zij fietst dan samen met haar vriendinnen. 

Slide 31 - Diapositive

Wat is het verwijswoord? 
Laila gaat met de fiets naar school. Laila fietst dan samen met haar vriendinnen. 

Laila gaat met de fiets naar school. Zij fietst dan samen met haar vriendinnen. 

Slide 32 - Diapositive

Fred speelt voetbal. Voetbal is Fred's favoriete sport. - Vervang voetbal en Fred's voor verwijswoorden.

Slide 33 - Question ouverte

Wat is het verwijswoord? De jongen die daar loopt.

Slide 34 - Question ouverte

Wat is het verwijswoord? Mijn been doet veel pijn. Misschien is het wel gebroken.

Slide 35 - Question ouverte

Wat is het verwijswoord? Ik heb niet geleerd. Daardoor heb ik een lager cijfer gehaald.

Slide 36 - Question ouverte

Verwijswoorden geven antwoord op vragen. Voorbeeld: 

Ik was thuis. Daar begon het  verassingsfeestje. 

Ik had buikpijn, daarom bleef ik thuis. 

Slide 37 - Diapositive

Uit welke drie onderdelen is een tekst opgebouwd?

Slide 38 - Question ouverte

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 39 - Quiz

Wat zijn hoofdzaken?
A
de hoofdgedachte en de kernzin samen
B
Wat in een tekst belangrijk is
C
de inleiding
D
de alinea's

Slide 40 - Quiz

Een kernzin is dus een hoofdzaak. Na de kernzin komt dus...
A
Een bijzaak
B
Een hoofdzaak

Slide 41 - Quiz

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken:
Belangrijke informatie over het onderwerp.
Bijzaken:
Minder belangrijke informatie over het onderwerp.
Voorbeeld
Herhaling
Uitleg

Slide 42 - Diapositive

Welke van deze vier antwoorden zijn bijzaken?
A
Uitleg
B
Toelichting
C
Voorbeelden
D
Feiten

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Diapositive