Clase 2.07 - m3 - el verbo gustar

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 55 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Planificación: Hoy es jueves 12 de diciembre
1. Reglas de la clase
5 min
2. Gramática: el verbo gustar
15 min
3. ¡En marcha!
20 min
4. Vocabulario
10 min
5. La próxima clase
5 min
Después de esta clase... (Na deze les...)
... ken je de pronombres personales bij het werkwoord gustar.
... snap je hoe het werkwoord gustar wordt gebruikt.

Slide 2 - Diapositive

Reglas de la clase
  1. Je telefoon is thuis of in de kluis.
  2. Bij binnenkomst op je plek zitten, jas uit en tas van tafel.
  3. Je hebt altijd je spullen mee: boeken, schrift, pen, opgeladen device.
  4. Als een ander praat, ben je stil en luister je.
  5. Wanneer de docente uitleg geeft, zijn jullie stil en maken jullie aantekeningen in je schrift.
  6. We lachen elkaar niet uit.
  7. Je ruimt pas op als de docent dat aangeeft.
  8. Heb je een les gemist? Vraag aan klasgenoten om aantekeningen, welke opdrachten in te halen...

Slide 3 - Diapositive

Gramática: el verbo gustar
Kijk en luister mee naar de uitleg op het bord en maak aantekeningen in je schrift.

Slide 4 - Diapositive

Gramática: el verbo gustar

Slide 5 - Diapositive

Gramática: el verbo gustar

Slide 6 - Diapositive

¡En marcha!
  1. Jullie gaan zo aan de slag met una hoja de trabajo.
  2. Dit doe je alleen of met persoon naast je.
  3. Er wordt stil of fluisterend gewerkt. 
  4. Heb je vragen? Steek je hand omhoog. Ga door met een andere opdracht tot ik er ben.
  5. Aan de slag voor 20 minuten.

Slide 7 - Diapositive

Extra oefenen
Via de onderstreepte woorden kan je op websites meer oefenen

Slide 8 - Diapositive

El verbo gustar
Bekijk de tabel en maak vier zinnen. Kies daarvoor de juiste optie uit elke kolom. Je mag elke optie maar één keer gebruiken.

1. A mi profesor/a no le gusta nadala verdura.
2. A ti te gustan las patatas fritas.
3. Mi compañero/a de mesa odia el chocolate.
4. A mí me encantan las lentejas.

Slide 9 - Diapositive

El verbo gustar
Maak het werkwoord in deze zinnen compleet met -a / -an.
1. ¿Te gustan los tomates?
2. A mí me gusta cenar pizza los fines de semana.
3. A mí me gusta mucho la paella.
4. Me gustan las patatas fritas.
5. A mí no me gusta nada la verdura.
6. Me gustan las albóndigas.

Slide 10 - Diapositive

El verbo gustar
Vul de zinnen aan met de juiste vorm van "gustar" en het goede voornaamwoord.
1. A mí no me gusta el pescado.
2. A Lucía le gusta el arroz.
3. ¿A ti te gustan las lentejas?
4. A mí me gustan mucho las empanadillas.

Slide 11 - Diapositive

Evaluación
Pak je device erbij en log in via lessonup.app

Slide 12 - Diapositive

A mí _______ gusta el pescado.
A
me
B
mi
C
yo
D
le

Slide 13 - Quiz

No le _______ las patatas fritas.
A
quieren
B
gustan
C
gusta
D
quiere

Slide 14 - Quiz

A ellos no ____ _______ las zanahorias.
A
le gustan
B
le gusta
C
les gusta
D
les gustan

Slide 15 - Quiz

¿Cómo se dice 'Zij houden van dansen'?
A
A ellos les gustan bailar.
B
Le gusta bailar.
C
Les gustan bailar.
D
A ellos les gusta bailar.

Slide 16 - Quiz

Schrijf op: het rijtje persoonlijke voornaamwoorden bij gustar.

Slide 17 - Question ouverte

Slide 18 - Diapositive

La próxima clase
Vamos a...
... reageren op een mededeling.

Deberes:
- aprender vocabulario unidad 1
- aprender el verbo gustar

VERGEET JE BOEKEN NIET DE VOLGENDE LES!

Slide 19 - Diapositive