5. En el restaurante, completet

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Hoy en la clase de español
  • Pedir en un restaurante
  • El verbo pedir
  • Preposiciones 
  • El verbo gustar
  • Vamos a hablar? 

Leerdoel: Ik kan iets bestellen in een restaurant en op eenvoudige wijze communiceren met de ober

Slide 2 - Diapositive

Página ochenta y cinco en el libro del alumno

Slide 3 - Diapositive

Vul woordenlijst 2.2 in
Gebruik de dialoog op de vorige pagina
 om de woordjes in te vullen.

Slide 4 - Diapositive

Página ochenta y cinco en el libro del alumno

Slide 5 - Diapositive

Las respuestas

LA: pág. 85, ej. 6
Él: Paella, filete de ternera con ensalada y melón. 
   Necesita un poco más de pan.
Ella: Ensalada mixta, merluza a la romana y helado de      chocolate.

Slide 6 - Diapositive

PEDIR
Y
SERVIR

Slide 7 - Diapositive

pedir, tú

Slide 8 - Question ouverte

servir, yo

Slide 9 - Question ouverte

pedir, ellas

Slide 10 - Question ouverte

servir, usted

Slide 11 - Question ouverte

pedir, nosotros

Slide 12 - Question ouverte

PREPOSICIONES


VOORZETSELS

Slide 13 - Diapositive

2.3 Prepociciones
1. para, de
2. de
3. de, al
4. de, a
5. -
6. de, con
7. de
8. para, con
9. sin

Slide 14 - Diapositive

VAMOS A HABLAR

Slide 15 - Diapositive

EN LA MESA - ¿Cómo se llaman estos objetos?

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Las respuestas
A.
1. patatas fritas
2. sorbete de limón
3. gazpacho
4. sardinas
5. gambas
6. sopa de tomate

B.
1. comprar (kopen)
2. comer (eten)
3. preferir (liever hebben)
4. pedir (vragen)
5. querer (willen)
6. servir (dienen om)
7. escribir (schrijven)
8. hablar (praten)

C.
1. escribimos
2. tengo, tienes
3. queréis
4. quiero
5. escribes
6. escribo
7. vive
8. tengo
9. pedimos
10. pido
11. pago
12. pagamos

Slide 19 - Diapositive

Klaar met de opdrachten?
Bekijk zelfstandig het filmpje op de volgende pagina en maak aantekeningen

In het filmpje wordt het werkwoord gustar uitgelegd. 

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

El verbo 
Gustar

Slide 22 - Diapositive

Gustar betekent = leuk vinden, houden van of bevallen.
Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 23 - Diapositive

Het Spaanse werkwoord gustar is nooit alleen. Het werkwoord gustar geeft aan wat je leukt vindt. En daar voor komt altijd een meewerkend voorwerp, die geeft aan wie iets leuk vindt. 

Let op je gebruikt altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar
Me gustan las patatas fritas.
¿Te gustan las patatas fritas?
VOORBEELD:
Ik hou van frietjes.
Hou jij van frietjes?

Slide 24 - Diapositive

Gustar
In leerjaar 1 leerde je alleen de ik + jij vorm, nu leer je het gehele rijtje.

Het werkwoord gustar bestaat altijd uit 2 losse delen:
1. Wie vind iets leuk? (me, te, le, nos,..)
2. Wat vind iemand leuk? (gusta of gustan)

Ik hou van voetbal    -     Me gusta el fútbol.

Wie? Ik = me
Wat = voetbal (enkelvoud = gusta)




Slide 25 - Diapositive

Aangeven of je het 
met iemand eens bent:
Zie schema op de volgende pagina

Slide 26 - Diapositive

Eens of oneens?
Me gusta la paella   (eens)            >     A mí también (ik ook)
No me gusta la paella (oneens) >     A mí si  (ik wel)
No me gusta la paella (eens)       >    A mí tampoco (ik ook niet)
Me gusta la paella (oneens)         >    A mí no (ik niet)
A mí también
A mí tampoco
A mí no
A mí si

Slide 27 - Diapositive

Los deberes


Maken:
2.9 ABCD (zie module in je boeken App)
Leren: woordenschat 2.2
martes, 2 de noviembre, segunda hora

Slide 28 - Diapositive