Les 1 30-01

Le mardi 30 janvier
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Le mardi 30 janvier

Slide 1 - Diapositive

Plan du cours
1. Les buts du cours
2. Travail autonome: les buts de l'unité 4
3. Feedback schrijftoets U4 / vlog Bruxelles
4. Quiz Unité 4

Slide 2 - Diapositive

1. Les buts du cours
-Je hebt de doelen van Unité 1 herhaald

-Je hebt de schrijftoets verbeterd

-Je hebt mee gedaan aan de quiz over Unité 1.




Slide 3 - Diapositive

2. Les buts de l'unité 1
A. De persoonlijk voornaamwoorden
-> JE, TU, IL/ELLE/ON, NOUS, VOUS, ILS/ELLES
B. Het werkwoord "être" (zijn)
C. De lidwoorden in het Frans 
LE/LA/L' en LES     UN/UNE en DES
https://padlet.com/mathildepinchon/frans-jordan-mlu-leerjaar-1-kkwpntsac3br732
timer
20:00

Slide 4 - Diapositive

3. Feedback Schrijftoets
Bekijk en verbeteer je schrijftoets. 
Ben je klaar? Ga aan de vlog werken!
https://www.latelierdelafleur.fr/corriger-photo/

Let op: Wees op tijd voor de quiz!

Slide 5 - Diapositive

Sleep het persoonlijk voornaamwoord met de vertaling
elle
vous
nous
tu
il
je
on
jullie of u
jij
ik
wij
hij
zij (vrouwelijk enkelvoud)
men

Slide 6 - Question de remorquage





être
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 7 - Question de remorquage

SLEEP DE MANNELIJKE WOORDEN IN DIT VLAK
SLEEP DE VROUWELIJKE WOORDEN IN DIT VLAK
UN GARÇON
UNE FILLE
UNE CLASSE
UN STYLO

Slide 8 - Question de remorquage

SLEEP DE MANNELIJKE WOORDEN IN DIT VLAK
SLEEP DE VROUWELIJKE WOORDEN IN DIT VLAK
UNE 
IDÉE
UN AGENDA
UNE GLACE
UN PROF

Slide 9 - Question de remorquage

SLEEP DE MANNELIJKE WOORDEN IN DIT VLAK
SLEEP DE VROUWELIJKE WOORDEN IN DIT VLAK
LA FILLE
LE LIVRE
LA TABLE
LE CAHIER

Slide 10 - Question de remorquage

Lidwoorden: welke lidwoorden krijg je bij een woord in het meervoud?
A
le/un
B
la/une
C
les/des

Slide 11 - Quiz