Oefenen Woordenschat H1-2 Formuleren 2, 4

Extra oefening
Woordenschat H1 en H2 + Formuleren H2 en H4
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Extra oefening
Woordenschat H1 en H2 + Formuleren H2 en H4

Slide 1 - Diapositive

ruzie
overheersen
souvenir
vriendschappelijk
visite
aandenken
amicaal
bonje
domineren
bezoek

Slide 2 - Question de remorquage

kwaadspreken
eerlijk
gezellig
voordelig
precies
gunstig
knus
nauwgezet
oprecht
roddelen

Slide 3 - Question de remorquage

Wat is de betekenis van 'bejegenen'?

Kies uit: aanpak - aanpak - aardiger - bang - behandelen - onderzocht - proeven -tweetallen - verbindt - verhoudingen

Slide 4 - Question ouverte

Wat is de betekenis van 'analyseerde'?

Kies uit: aanpak - aanpak - aardiger - bang - behandelen - onderzocht - proeven -tweetallen - verbindt - verhoudingen

Slide 5 - Question ouverte

Wat is de betekenis van 'insteek'?

Kies uit: aanpak - aanpak - aardiger - bang - behandelen - onderzocht - proeven -tweetallen - verbindt - verhoudingen

Slide 6 - Question ouverte

blauw
wal
nimmer
rad
kant noch ...
nooit ofte ...
bont en ...
voor galg en ...

Slide 7 - Question de remorquage

kruiken
geweten
vlam
in kannen en ...
in vuur en ...
naar eer en ...
pais en vree ...

Slide 8 - Question de remorquage

Welk woord zie je
uitgebeeld
met de foto?
A
amusant
B
animo
C
auditie
D
artistiek

Slide 9 - Quiz


toenmalige =

A
nog steeds
B
in die tijd
C
oudere
D
in de jeugd

Slide 10 - Quiz


doubleerde =

A
groeide op
B
voetbalde
C
bleef zitten
D
verliet

Slide 11 - Quiz


capaciteiten
A
bekwaamheden
B
rugnummers
C
twijfels
D
optredens

Slide 12 - Quiz


markante =
A
onnavolgbare
B
unieke
C
opmerkelijke
D
correcte

Slide 13 - Quiz

Zelfstandige naamwoorden hebben in het Nederlands (net als in het Frans) een woordgeslacht. Hoeveel woordgeslachten hebben wij in het Nederlands?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quiz

Het-woorden zijn altijd:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
?

Slide 15 - Quiz

De-woorden zijn
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
Mannelijk of vrouwelijk, maar dat moet je meestal in het woordenboek opzoeken.

Slide 16 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in:

Deze appel is lekker, maar ... daar smaakt zuur.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 17 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in.

Het bericht ... ik zojuist las, is niet waar.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 18 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in.

Ik kreeg een armband ... ik ontzettend mooi vond.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 19 - Quiz

Heeft de commissie (v) ... opdracht goed uitgevoerd?
A
haar
B
zijn

Slide 20 - Quiz

Het onderzoek loopt nog, maar .... zal zeker veel stof doen opwaaien.
A
hij
B
ze
C
het

Slide 21 - Quiz

De vijver (m) in mijn tuin is lek, omdat ... is doorboord door een dikke tak.
A
hij
B
ze
C
het

Slide 22 - Quiz

De leerlingen hebben ... mobieltjes laten liggen in het lokaal.
A
hen
B
hun

Slide 23 - Quiz

Het bericht was niet juist en ... heeft voor veel onrust gezorgd.
A
hij
B
ze
C
het

Slide 24 - Quiz

Huiswerk
Ga goed leren voor de toets!!!!

Slide 25 - Diapositive