Week 8 - Les 2

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Week 8 - Les 2

Planning

Lesdoelen: vocab unit 2 beheersen, present simple beheersen

1) Woorden overhoren

2) Herhaling present simple

3) LU opdracht

4) afmaken §2.3

5) Overhoren woorden & expressions 2.2 & 2.3

www.blooket.com

Planning

Lesdoelen: vocab unit 2 beheersen, present simple beheersen

1) Woorden leren

2) Herhaling present simple

3) LU opdracht

4) afmaken §2.3

5) Overhoren woorden & expressions 2.2 & 2.3

To Be = (te) zijn

	I	He She It	You We They
Positief (+)	Am	Is	Are
Ontkennend (-)	Am not / 'm not	Is not / isn't / 's not	Are not / aren't / 're not
Vragend (?)	Am I	Is he/she/it	Are you/we/they

To have got = (te) hebben

	I / you / we / they	He She It
Positief (+)	have got	has got
Ontkennend (-)	have not got / haven't got	has not got / hasn't got
Vragend (?)	Have I/you/we/they got	Has he/she/it got

Present Simple = Tegenwoordige Tijd

	I / you / we / they	She He It (SHIT)
Positief (+)	hele werkwoord	hele werkwoord + s hele werkwoord + es
Ontkennend (-)	do not + hele werkwoord don't + hele werkwoord	does not + hele werkwoord doesn't + hele werkwoord
Vragend (?)	Do + I/you/we/they + hele werkwoord	Does + he/she/it + hele werkwoord

Spellingsregels

LET OP: Alleen bij SHE HE en IT

Hele werkwoord eindigend op een s-klank = +es (vb. kiss = kisses)

Hele werkwoord eindigend op een O = +es (vb. go = goes)

Hele werkwoord eindigend op een medeklinker+y = y --> ies (vb. study = studies)

Alle overige werkwoorden krijgen +s (vb. walk = walks)

Planning

Lesdoelen: vocab unit 2 beheersen, present simple beheersen

1) Woorden leren

2) Herhaling present simple

3) LU opdracht

4) afmaken §2.3

5) Overhoren woorden & expressions 2.2 & 2.3

LessonUp opdracht

Zet het werkwoord tussen haakjes steeds in de juiste vorm van de Present Simple

Typ alleen de dingen die tussen haakjes staan op de juiste manier: de rest van de zin hoef je niet over te nemen

In totaal worden 10 zinnen gevraagd

(The boy / to play) piano?

My sister (to work) in a store.

She (not - to study) for her tests.

My neighbour (to have got) a beer.

(You - to have) a flute?

I (not - to be) good at French.

(Tim - to do) his homework at home?

My father (to have got) a very fancy moustache.

(you / to have) a brother or sister?

Timmy (to play) football every Sunday.

(You / to be) okay?

My dad (not / to like) to watch TV.

6) My sister (to study) Spanish.

Bob (to love) hamburgers.

You (not / to have) any power here!

(you / to do) your homework on Sunday?

Planning

Lesdoelen: vocab unit 2 beheersen, present simple beheersen

1) Woorden leren

2) Herhaling present simple

3) LU opdracht

4) afmaken §2.3

5) Overhoren woorden & expressions 2.2 & 2.3

Homework (Ma 7/11/22)

1) §2.3 in zijn geheel afhebben

2) Alle LessonUps van deze week afhebben (en je fouten verbeteren)

3) Leren voor X-week toets

Planning

Lesdoelen: vocab unit 2 beheersen, present simple beheersen

1) Woorden leren

2) Herhaling present simple

3) LU opdracht

4) afmaken §2.3

5) Overhoren woorden & expressions 2.2 & 2.3