Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Wat doen we vandaag?
Vragen Grammatica?
Opdrachten Mythes
Erga
Vervolg Mythes
Slide 1 - Diapositive
Vragen Grammatica?
Slide 2 - Question ouverte
Slide 3 - Diapositive
Opdracht 5
a Een mythe is een oud en doorverteld verhaal; een verhaal waarin goden en helden een belangrijke rol spelen.
b In een mythe werden verklaringen gegeven voor dingen die mensen niet begrepen en kon men leren hoe de wereld in elkaar zat, waarom de dingen waren zoals ze waren.
c Bijvoorbeeld: een sprookje gaat over een fantasiewereld met heksen en monsters, een mythe gaat over meer dan dat alleen en verklaart zaken die men niet begreep.
Slide 4 - Diapositive
Opdracht 6
De mythen reisden mee door de Griekse wereld en werden doorverteld en niet opgeschreven.
Slide 5 - Diapositive
Opdracht 7
Bijvoorbeeld: er was geen papier of ander materiaal waarop men kon schrijven / waarom zou je het opschrijven wanneer maar weinig mensen konden lezen / verhalen waren juist om naar de luisteren in gezelschap, niet om in je eentje te lezen.
Slide 6 - Diapositive
Opdracht 8
Bijvoorbeeld: De verhalen konden alleen overleven tot in onze tijd wanneer ze overgeschreven werden. /Documenten met de verhalen kunnen verloren zijn gegaan.
Slide 7 - Diapositive
Erga 2 en 3.
Slide 8 - Diapositive
ΕΡΓΟΝ 2
α 1 stadion
2 climax
3 zone
4 thema
5 planeet
6 sandaal
Slide 9 - Diapositive
ΕΡΓΟΝ 2
7 kameel
8 psyche
9 biografie
10 labyrint
β υ = de Nederlandse y
Slide 10 - Diapositive
ΕΡΓΟΝ 3β
1 ΣΤΑΔΙΟΝ
2 ΚΛΙΜΑΞ
3 ΖΩΝΗ
4 ΘΕΜΑ
5 ΠΛΑΝΗΤΗΣ
Slide 11 - Diapositive
ΕΡΓΟΝ 3β
6 ΣΑΝΔΑΛΟΝ
7 ΚΑΜΗΛΟΣ
8 ΨΥΧΗ
9 ΒΙΟΓΡΑΦΙΑ
10 ΛΑΒΥΡΙΝΘΟΣ
Slide 12 - Diapositive
ΕΡΓΟΝ 1
M
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Aan het werk.
Leer het alphabet.
Lees tekstboek 25
Maak blz. 18, opdr. 10, 12, 13
Lees blz. 84.
Dit is ook huiswerk.
Slide 15 - Diapositive
Opdracht
Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
Benoem ieder woord in de zin.
Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)
Slide 16 - Diapositive
Wat heb je vandaag geleerd?
Slide 17 - Question ouverte
Wat is nog onduidelijk? Waar wil je meer over weten?