V4 - les 4

Aujourd'hui tu as besoin de : 

un stylo

ton livre

            ton ordinateur
Startopdracht: 
Pak jouw huiswerk erbij,
ex.8
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Aujourd'hui tu as besoin de : 

un stylo

ton livre

            ton ordinateur
Startopdracht: 
Pak jouw huiswerk erbij,
ex.8

Slide 1 - Diapositive

Startklaar
timer
5:00
Doe je jas uit.
Mobiel in het Zakkie.
Oortjes in de tas.
Doe je tas op de grond.
Laptop dicht op tafel.
Schoolspullen op tafel.

Slide 2 - Diapositive

Tijdens de les.../ Pendant le cours...
... ben je stil als de docent aan het woord is.
... vous êtes silencieux lorsque le professeur parle.
... ben je stil als er een klasgenoot aan het woord is.
... vous êtes silencieux lorsqu'un camarade de classe parle.
... luister je naar wat de docent zegt en volg je instructies op.
... écoutez ce que le professeur dit et suivez les instructions.
.... ben je te allen tijde vriendelijk.
... vous êtes amical à tout moment.
... doe je actief mee.
... vous participez activement.

Slide 3 - Diapositive

Wij zijn hier om te leren!

Wij kunnen samen leren.

Fouten maken hoort bij het leerproces.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Programme

  • Herhaling/Révision: l'adjectif
  • Herhaling/ Révision Grammaire A - l'adverbe

Slide 11 - Diapositive

Les buts
Aan het einde van de les... :

- Je sais utiliser l'adjectif dans un contexte quotidien.
- Ik weet hoe ik het bijvoeglijk (adjectif) naamwoord in de dagelijkse context moet toepassen.

- Je peux utiliser l'adverbe (adverbe) en contexte.
- Ik kan het bijwoord (adverbe) in de context toepassen.

Slide 12 - Diapositive

L'adjectif
Kijk maar!
Simon est petit.
Célia est petite.
Simon et Paul sont petits.
Célia et Nadia sont petites.
  • L'adjectif dit quelque chose sur un nom.
  •  Het bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
  • En français il faut tenir compte de la forme et du lieu de l'adjectif.
  • In het Frans moet je rekening houden met de vorm en de plaats van het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 13 - Diapositive

L'adjectif - de vorm
Masculin/mannelijk
Féminin/vrouwelijk
Singulier/enkelvoud
petit
petite
Pluriel/meervoud
petits
petites

Slide 14 - Diapositive

L'adjectif - de vorm
Le pantalon est rouge.
La robe est rouge.
Les pantalons sont rouges.
Les robes sont rouges.

Attention!
  • Si l'adjectif se termine par -E       
  • Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een –E,                 

pas de E supplémentaire pour les mots féminins.

geen extra E bij vrouwelijke woorden.

Slide 15 - Diapositive

L'adjectif - de vorm
Si un adjectif se termine par -s ou -x, 
alors vous n'obtenez aucun s supplémentaire au pluriel.

 Eindigt een bijvoeglijk naamwoord op een –s of een –x
dan krijg je geen extra s in het meervoud.

 Le tee-shirt est gris.                  Les tee-shirts sont gris.

Slide 16 - Diapositive

L'adjectif - de vorm
Exceptions/Uitzonderingen
Les adjectifs se terminant par les lettres suivantes ont une forme féminine irrégulière.
Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op de volgende letters hebben een onregelmatige vrouwelijke vorm.


on > onne 
ong > ongue  
en > enne  
eux > euse 
f > ve  
er > ère
anc > anche
el > elle
bon > bonne (goed)
long > longue (lang)
italien > italienne
amoureux > amoureuse (liefevol)
sportif > sportive
premier > première
blanc > blanche
cruel > cruelle (wreed) 

Slide 17 - Diapositive

Uitzonderingen
Ces adjectifs ont une forme irrégulière.
Deze bijvoeglijke naamwoorden hebben een onregelmatige vorm.


mannelijk
doux
bas
favori
fou
frais
gentil
gros
pareil
sec
vrouwelijk
douce
basse
favorite
folle
fraîche
gentille
grosse
pareille
sèche
vertaling
zacht
laag
favoriet
gek
koel
aardig
dik
gelijk
droog
L'adjectif - de vorm

Slide 18 - Diapositive

L'adjectif - de vorm
Beau, nouveau, vieux
Le nouvel élève.
La nouvelle élève.
De nouveaux élèves.
m ev
m ev
aeiouh
v ev
m mv
v mv
vertaling
beau
bel
belle
beaux
belles
mooi
nouveau
nouvel
nouvelle
nouveaux
nouvelles
nieuw
vieux
vieil
vieille
vieux
vieilles
oud
De nieuwe leerling.
De nieuwe leerlinge.
Nieuwe leerlingen.

Slide 19 - Diapositive

En français, l'adjectif apparaît généralement  après le nom.
 In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord meestal  achter het zelfstandig naamwoord.
Kijk maar!
L'acteur connu
Le film américain
Les exceptions à cette règle sont :/Uitzonderingen hierop zijn:

  • nombres ordinaux/ rangtelwoorden
  • beau, bon, joli, haut, long, petit
    vieux, mauvais, méchant, jeune, vaste, grand
    meilleur, autre, nouveau, gentil, vilain, gros. 
le premier film

le nouvel élève

L'adjectif - de plaats

Slide 20 - Diapositive

Mettez les adjectifs dans la bonne catégorie.
Zet de bijvoeglijke naamwoorden in de juiste categorie.
Mannelijk
enkelvoud
Mannelijk
meervoud
Vrouwelijk
enkelvoud
Vrouwelijk
meervoud
Belle
Douce
Beau
Fraîche
Gentille
Nouveaux
Vieilles
Amoureuses
Blanc
Sportive
Sportif
Bons
Italiens
Françaises
Longues
Petit

Slide 21 - Question de remorquage

Défi
Modèle : Mon frère est petit. Ma sœur est petite.

1. L'Armistice est un jour férié français. La Saint Sylvestre est une fête ...
2. À Noël, mon oncle est élégant. Et ma tante est ... aussi.
3. Mon père est Néerlandais. Ma mère est ...
4. Le cousin de Julie est sympathique, mais idiot. La cousine de Julie est ..., mais ...
5. Pour l'Aïd, ma mère prépare un gâteaux délicieux. Et moi, je prépare des pâtisseries ...
Mettez au féminin, selon le modèle.
timer
2:00

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

L'ADVERBE
L'adverbe modifie un verbe, un adjectif ou un adverbe.

Het bijwoord wijzigt een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord.

***

Slide 24 - Diapositive

L'adverbe donne plus d'information sur...
Het bijwoord geeft meer informatie over...
- Un verbe 
Il parle vite.  / Elle court rapidement

- Un adjectif
Ma soeur est très grande.  / Il est très gentil.

- Un adverbe
Nous lisons très lentement. / Nous jouons assez bien.


Slide 25 - Diapositive

L'adverbe précise ...

Slide 26 - Diapositive

lent (langzaam)
rare (zeldzaam)
lente
rare
lentement (langzaam)
rarement (zelden)
______ + ment

Adjectif masculin

Mannelijk bijvoeglijk naamwoord
Adjectif féminin

Vrouwelijk bijvoeglijk naamwoord
ADVERBE
BIJWOORD

Invariable
Verander niet
Les mots terminés par -MENT formés à partir d'un adjectif sont invariables. Ce sont des adverbes
Woorden die eindigen op -MENT, gevormd uit een bijvoeglijk naamwoord, zijn onveranderlijk. Dit zijn bijwoorden.
Les adverbes en -MENT

Slide 27 - Diapositive

A vous de vous présenter!
Het is aan jou om jezelf voor te stellen!
timer
2:00

Slide 28 - Question ouverte

L'adverbe
L'adjectif masculin
L'adjectif féminin
L'adverbe
grand
grande
grandement
-i     poli
poliment
-u    absolu
absolument
-é     obstiné
obstinément
-ant brillant
brillamment
-ent intelligent
intelligemment
herhaling

Slide 29 - Diapositive

L'adverbe - onregelmatig
L'adjectif
L'adverbe
Vertaling
bon
bien
goed / lekker
meilleur
mieux
beter
mauvais
mal
slecht
gentil
gentiment
aardig / vriendelijk
long
longtemps
lang
rapide
vite / rapidement
snel
herhaling

Slide 30 - Diapositive

L'adverbe - onregelmatig
Adverbes die niet worden gemaakt met een adjectif:

beaucoup
veel
très
erg
souvent
vaak
parfois
soms
trop
te veel
herhaling

Slide 31 - Diapositive

L'adverbe
Fais les exercices10 et 11
dans ton livre (p.55).

Slide 32 - Diapositive

Prononciation
Uitspraak van de E
- De e wordt in het Frans niet uitgesproken aan het einde van een woord.

- De ê met een accent circonflexe spreek je uit als de [e] in lek.

- De é met een accent aigu spreek je altijd uit als [ee].


Slide 33 - Diapositive

Prononciation
Uitspraak van de E
Exercice 12b page 56:

Slide 34 - Diapositive

Prononciation
Uitspraak van de E
Exercice 12c page 56:

Slide 35 - Diapositive

L'adverbe
Comparez vos réponses avec celles de votre voisin.
Vergelijk jouw antwoorden met die van jouw buurman/buurvrouw.

  • Qu'est-ce qui est pareil?/ Wat is hetzelfde?
  • Qu'est-ce qui est différent?/ Wat is anders?
  • Qui a la bonne réponse?/ Wie heeft het juiste antwoord?

Slide 36 - Diapositive

Ik kan het verschil identificeren tussen het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk en mannelijk.

Je peux identifier la différence entre l'adjectif féminin et masculin.

Slide 37 - Sondage

Ik kan eenvoudige zinnen met bijwoorden schrijven.

Je peux rédiger des phrases simples avec des adverbes.

Slide 38 - Sondage

Devoirs
Apprendre: vocabulaire A F-N / N-F + herhaal grammaire A

Neem deze periode elke les jouw laptop en jouw papieren (werk)boek mee!

Slide 39 - Diapositive