MAN 2.3 oefentoets

• Personeelsbeleid
• MBO
• Studiejaar 2

1. Een flexibel contract en een contract voor onbepaalde tijd zijn hetzelfde

1. juist
2. onjuist

2. De wettelijke maximale proeftijd is 2 maanden

1. juist
2. onjuist

3. De maximale lengte van de proeftijd voor een jaarcontract is

1. 0 maanden
2. 1 maand
3. 2 maanden
4. 3 maanden

4. Een reiskostenvergoeding is vastgelegd in de Horeca CAO

1. juist
2. onjuist

5. Een vakkracht word je als je veel verstand hebt van het vak Horeca

1. juist
2. onjuist

6. Een accountantskantoor verzorgt voor jouw bedrijf de resultatenrekening, de jaarrekening en de BTW controle. Het bureau sluit met jou een

1. arbeidsovereenkomst
2. uitzendovereenkomst
3. overeenkomst van aanneming van werk
4. overeenkomst van opdracht

7. Wanneer je met pensioen gaat, wordt de arbeidsovereenkomst beëindigd.

1. juist
2. onjuist

8. Wanneer je zelf ontslag neemt, heb je recht op een transitievergoeding

1. juist
2. onjuist

9. Een opzegtermijn is hetzelfde als een aanzegtermijn

1. juist
2. onjuist

10. De Kantonrechter behandelt zaken die te maken hebben met bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige ziekte.

1. juist
2. onjuist

11. Bij het UWV worden ontslagzaken behandeld die te maken hebben met disfunctioneren en vertrouwensbreuken

1. juist
2. onjuist

12. Wanneer iemand ziek is en zijn contract tijdens de ziekte loopt af, hoef je het contract niet te verlengen

1. juist
2. onjuist

13. Ontslag op staande voet is een dringende reden

1. juist
2. onjuist

14. In de Arbowet staan 3 thema's centraal:

1. Veiligheid, Gezondheid, Arbeidsvoorwaarden
2. Veiligheid, Gezondheid en Welzijn
3. Arbeidsinhoud, Arbeidsvoorwaarden en Arbeidsverhoudingen

15. Een werkgever hoeft zich niet aan te sluiten bij een Arbodienst. Het is niet verplicht.

1. juist
2. onjuist

16. De afkorting BHV staat voor: BedrijfsHulpVerlening

1. juist
2. onjuist

17. Een instructie is niet hetzelfde als een opdracht.

1. juist
2. onjuist

18. Bij situationeel leidinggeven komen 2 basis aspecten voor: taakgericht en relatiegericht gedrag van de leidinggevende.

1. juist
2. onjuist

19. Bij de leiderschapsstijl Begeleiden ligt de focus op de relatie en niet op de taak.

1. juist
2. onjuist

20. Een conflict is hetzelfde als een verschil van mening

1. juist
2. onjuist

21. Bij Conflicthantering zijn er 5 verschillende stijlen: doordrukken, samenwerken, vermijden, toegeven en compromis sluiten.

1. juist
2. onjuist

22. De conflicthanteringsstijl Compromis sluiten is de beste stijl om een conflict op te lossen

1. juist
2. onjuist

23. Bij Prioriteiten stellen moet je de zaken en acties die urgent en belangrijk zijn als eerste oppakken.

1. juist
2. onjuist

24. Bij Prioriteiten stellen moet je kijken of de acties belangrijk en/of urgent zijn.

1. juist
2. onjuist

25. Geld verdienen is niet altijd het belangrijkste om gemotiveerd te worden.

1. juist
2. onjuist

26. Gebrek aan waardering is een reden voor een medewerker om niet gemotiveerd te zijn.

1. juist
2. onjuist

27. De teamontwikkelingsfasen verlopen volgens het patroon

1. Forming, storming, performing, norming, adjourning
2. Forming, norming, storming, performing, adjourning
3. Forming, performing, norming, storming, adjourning
4. Forming, storming, norming, performing, adjourning

28. De meest geschikt leiderschapsstijl in de norming-fase is

1. Stijl 1: Leiden en instrueren
2. Stijl2: overtuigen en coachen
3. stijl3: ondersteunen (en coachen)
4. Stijl4: delegeren

ik vond dit een leuke en leerzame les

😒🙁😐🙂😃