B&F, spelling, blok 7 week 2 les 5

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Spelling: blok 7 week 2 les 5

Doel: herhaling van de afgelopen week

Noem 3 taxiwoorden

Noem 3 stoffelijk bijvoeglijknaamwoorden

Noem 3 garagewoorden

Welke tijd?
het gebeurt

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
het is gebeurd

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
het gebeurde

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
jij vertelt

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
jij hebt verteld

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
jij vergat

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Werkwoorden

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.

De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.

Rennen:

Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)

Binden:

Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: herhalen
ik ............. de man................. ...............jij?

Vul het werkwoord in: zinken
Tegenwoordige tijd: de boot........................
Verleden tijd: de boot.........................
Voltooide tijd: de boot..........................

Instructie

Garagewoord. Ik hoor zj, maar ik schrijf g.

1. de rage     2. de energie

Oefendictee

Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Wat is de persoonsvorm?
Op het podium staan twee Zweedse zangers.

1. Op het podium
2. staan
3. twee
4. zangers

Wat het onderwerp?
Op het podium staan twee Zweedse zangers.

1. Op het podium
2. Zweedse zangers
3. zangers
4. twee Zweedse zangers

Wat is een zelfstandig naamwoord?
Op het podium staan twee Zweedse zangers.

1. Op
2. twee
3. podium
4. staan

Wat is een voorzetsel?
Op het podium staan twee Zweedse zangers.

1. Op
2. twee
3. zangers
4. staan

Wat is een telwoord?
Op het podium staan twee Zweedse zangers.

1. Op
2. twee
3. zangers
4. staan

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Op het podium staan twee Zweedse zangers.

1. Zweedse
2. twee
3. zangers
4. staan

Hoe ging de les?

1. Makkelijk
2. Moeilijk
3. Gemiddeld

Goed gewerkt!

Succes met de volgende les!