B&F, spelling, blok 5 week 2 les 2

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Spelling: blok 5 week 2 les 2

Doel: leren schrijven van het cadeauwoord

Noem komma s woorden

Noem chef woorden

Noem centwoorden

Noem 10 ei-woorden van de ei-plaat

Welke twee categorieën zitten erin?
technisch

1. luchtwoord (van het versje)
2. kilowoord
3. tropischwoord
4. hakwoord

Welke twee categorieën zitten erin?
geschreeuw

1. luchtwoord
2. voorvoegsel
3. eeuw-ieuw-woord
4. hakwoord

Welke drie categorieën zitten erin?
cement

1. centwoord
2. (net als) voorvoegsel
3. hakwoord
4. langermaakwoord

Welke drie categorieën zitten erin?
traditie

1. Hakwoord
2. klankgroepenwoord
3. kilowoord
4. politiewoord

Welke drie categorieën zitten erin?
koninkje

1. verkleinwoord
2. zingwoord
3. klankgroepenwoord
4. plankwoord

We oefenen met het klankgroepenwoord

1. het bureau

2. het plateau

Welke tijd?
de kinderen hebben gespoten

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
Arwin goot

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
ik sproei

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Werkwoorden

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.

De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.

Rennen:

Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)

Binden:

Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: glijden
ik ............. Tom................. ...............jij?

Vul het werkwoord in: glijden
Tegenwoordige tijd: de juf........................
Verleden tijd: de juf.........................
Voltooide tijd: de juf..........................

Vul het werkwoord in: verbieden
Tegenwoordige tijd: de juf........................
Verleden tijd: de juf.........................
Voltooide tijd: de juf..........................

Instructie

Regel: Cadeauwoord. Ik hoor oo, maar ik schrijf eau 
(nummer 24)

-het cadeau
-het niveau

Oefendictee

Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Wat is de persoonsvorm?

1. in
2. zat
3. een verrassing
4. het pakket

Wat is het onderwerp?

1. In het pakket
2. zat
3. een verrassing

Wat is een voorzetsel?

1. het
2. pakket
3. verrassing
4. in

Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. het
2. pakket
3. zat
4. in

Hoe ging de les?

1. Makkelijk
2. Moeilijk
3. Gemiddeld

Goed gewerkt!

Succes met de volgende les!