Dag 5 + 6

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

                                           Thema 4

eten

kiezen

• kijken en nadenken: wie of wat het beste? 
• deze of die
• dit of dat
• werkwoord: ik kies - wij kiezen
• zin: Wij kiezen de gele kleur.
• zin: Jij kiest voor jouw vriend. 

29

kopen

• iets krijgen door er geld voor te geven 
• geld betalen
• werkwoord: ik koop - wij kopen
• zin: Ik koop nieuwe schoenen. 
• zin: Ze koopt elke dag een ijsje. 

30

lang

• 1) lengte (mm , cm , m )
• lang < --- > kort
• 2) tijd (uur, minuten, seconden)
• snel < --- > langzaam
• zin: De man is lang, hij is wel 2 meter!
• zin: Ik wacht al heel lang op een afspraak. 

31

lekker

• 1) smaakt goed
• 2) is mooi 
• 3) is goed
• zin: Ik vind pasta lekker.
• zin: Het is lekker weer.
• zin: Welterusten! Lekker slapen.

32

de lepel

• eet je soep mee 
• ligt naast je bord
• hoort bij vork en mes
• vork, lepel, mes = bestek
• de lepel - de lepels
• zin: Soep eet je met een lepel.

33

de maaltijd

• eet je drie keer per dag 
• ontbijt - ochtend
• lunch - middag
• warm eten - avond
• de maaltijd - de maaltijden
• zin: Ik eet de maaltijd in de keuken.

34

de melk

• komt uit een koe of geit
• drinken
• altijd wit
• zin: Ik drink elke avond melk.
• zin: Melk met chocolade is chocolademelk.

36

het menu

• een lijst met eten in een restaurant
• je mag kiezen wat je eet
• het menu - de menu's
• zin: Er staat pizza op het menu.

37

het mes

• scherp
• om mee te snijden
• om mee te smeren
• het mes - de messen 
• zin: Ik smeer boter met een mes.
• zin: Het mes is heel scherp.

38

met

• iemand erbij
• iets erbij 
• voorzetsel (in, uit, onder, naast, onder, boven etc)
• zin: Ik loop samen met mijn zus naar school.
• zin: Ik eet pasta met saus.

39

Welke maaltijden eet jij op één dag?

34

Waar zie je:
melk?

36

1. 
2. 
3. 
4. 

Vul de woorden in.

In een restaurant kan ik eten ............ van het .............

29+37

1. lekker - pizza
2. menu - kiezen
3. pizza - lekker
4. kiezen - menu

Ik eet de soep met een ............., het vlees snijd ik met een .......... en pasta eet ik met een ..................

Welke woorden vul je in?

33+38+56

De maaltijd eten met .........., ............... en ............. is netjes.

(er zijn meer goede antwoorden)

33+38+56

33+38+56

1. lepel - vork - mes
2. vork - lepel - mes
3. vork - mes - lepel
4. mes - lepel - vork

Waarmee kun je snijden en smeren?
Kies de goede foto.

38

1. 
2. 
3. 
4. 

Maak een zin met het werkwoord

kiezen

29

30

Wat koop je in de supermarkt?

Het woord 'lang' heeft te maken met:

31

1. 1. gewicht 2 . kilo
2. 1. tijd 2. lengte
3. 1. uur 2. kg
4. 1. inhoud 2. m - cm

Soep eet je met de .............

33

1. vork
2. mes
3. lepel
4. bestek

Welk woord past het beste past bij het filmpje?
kies uit: kort - lang - lekker - vies

(Kies 1 woord)

32

zie bookmark