Hoofdstuk 4 Paragraaf 1 Woonplaats en Werkplaats

• Geschiedenis
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Introductie Steden en Staten

Tijd van Steden en Staten

Waar gaat dit hoofdstuk over?

Aan de slag

• Maken introductie

Huiswerk

• Maken introductie.
• Laptop volgende les mee!

Paragraaf 4.1. Woonplaats en Werkplaats

Tijd van Steden en Staten

Wat is een Domein?

Welke soorten samenlevingen ken jij?

Leerdoelen voor vandaag:

• Je kan 3 voorbeelden noemen, hoe de boeren de voedselproductie lieten groeien.  

• Je kan uitleggen waarom de bevolking in deze tijd groeide. 

• Je kan uitleggen waarom de boeren hun producten verkochten op een markt. 

• Je kan uitleggen waarom boeren in de nijverheid gingen werken. 

• Je kan uitleggen hoe markten uitgroeide tot steden. 

• Je kan uitleggen wat een landbouwstedelijke samenleving is. 

• Je kan uitleggen wat verstedelijking is.

• Je kan uitleggen wat vraag en aanbod is. 

 

• Je kan uitleggen wat winst is.

• Je kan uitleggen hoe banken ontstonden.

• Je kan uitleggen wat rente is.

• Je kan uitleggen wat een gilde is.

• Je kan 3 voorbeelden noemen waar een gilde voor zorgden.

• Je kan uitleggen wat De Hanze is.

• Je kan uitleggen wat tol is.

• Je kan 3 voorbeelden noemen waar de Hanze geen tol op vroeg.

Platteland en Stad

• De heer wilde zijn domein uitbreiden
• Hij liet moerasgebied omvormen tot landbouwgrond. 
• Gevolg: Productie van voedsel groeit. 

Nieuwe landbouwtechnieken

• Gebruikten nieuwe ploegen.
• Mengden mest beter
• Gevolg: Productie van Voedsel groeit meer. 

Oorzaak en gevolg: 

Oorzaak: Er wordt genoeg voedsel geproduceerd. 

Gevolg: De bevolking leeft langer en gezonder

Gevolg: De bevolking groeit. 

Oorzaak en gevolg: 

Oorzaak: Er wordt genoeg voedsel geproduceerd. 

Gevolg: De boeren konden wat zij overhadden verkopen op een markt. 

Gevolg: De handel groeit. 

Oorzaak en gevolg: 

Oorzaak: Er wordt genoeg voedsel geproduceerd. 

Gevolg: Boeren hoefde niet meer boer te zijn, maar gingen in de nijverheid werken.  

Oorzaak en gevolg: 

Oorzaak: De handel groeit, doordat boeren hun producten die zij over hebben gaan verkopen. 

Gevolg: Steeds meer handelaren gaan bij een markt wonen. 

Gevolg: Markplaatsen groeien uit tot steden. 

Dit noemen wij verstedelijking: Het ontstaan en groei van een stad. 

Meer geld

Boeren verkopen groenten aan ambachtslieden. (Aanbod)

Ambachtslieden willen eten en kopen de groenten (Vraag)

Bedenk zelf: Wat is de vraag van de boer?

Bedenk zelf: Wat de ambachtslieden aan de boeren kunnen aanbieden als aanbod

Geld

Door de groei van de handel gingen mensen gebruik maken van geld. 

Geld

Handelaar kochten producten bij de één markt. 

Verkochten de producten bij een andere markt. 

Geld dat zij daarna overhadden noemen wij Winst. 

Geld

Niet iedereen had dezelfde munten. 

Bij sommige handelaren kon je vreemde munten inruilen voor de goede munt. 

Sommige handelaren kon je zelfs je geld bewaren.

Sommige handelaren gingen geld uitlenen

Geld

Handelaren waar je geld kon bewaren en waar je geld kon lenen werden de eerste banken. 

Zij verdienden geld door rente. 

Rente is een vergoeding voor het lenen van dit geld. 

Samenwerking

• Ambachtslieden moesten lid zijn van een gilden.

• Gilden is een vereniging van mensen met hetzelfde beroep. 

Samenwerking

Gilden zorgden voor: 

• Dezelfde manier goede producten maken (kwaliteit)
• Zorgden voor een de opleiding van nieuwe ambachtslieden. 

Handel

Op de markten werden: 

• Producten uit de omgeving verkocht
• Producten uit andere landen verkocht. (internationale handel)

Internationaal (Verschillende volken)

Handel

Om de internationale handel te bevorderen werd de Hanze opgericht. 

De Hanze: Een verbond tussen steden aaan de Noordzeen en Oostzee. 

Zij vroegen elkaar geen Tol. (Belasting voor het gebruik van wegen, rivieren of bruggen.)

Aan de slag: 

• Maken paragraaf 4.1.
• Verder met Paragraaf 4.2.

Noem één voorbeeld van hoe de landbouw productie groeide.

Noem één voorbeeld van hoe de landbouw productie groeide.

Huiswerk

• Maken paragraaf 4.1.
• Leren leerdoelen 4.1.