Week 12 Een betoog/toespraak, stijlfiguren en beeldspraak

Een betoog of toespraak beoordelen
Spreekvaardigheid 
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactif, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Een betoog of toespraak beoordelen
Spreekvaardigheid 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

logos
Er worden feiten en bewijzen geleverd waarom je voor Oral-B zou moeten kiezen. Het reinigt namelijk beter en je krijgt 50 procent korting. 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Pathos: 
speelt in op medeleven, verdriet en schuldgevoel van de kijker.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Ethos
Mr. Bean eet het, dus het zal wel 
lekker zijn. 

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Ethos
  • Sterkste overtuigingsmiddel  -> je geloofwaardigheid als persoon
  • Je verwijst naar de eigen kwaliteiten of die van andere autoriteit --> ervaringsargument
  • Hou rekening met (niveau van het) publiek
  • Wees overtuigend en neem je publiek mee


Slide 10 - Diapositive

Ethos
Wat valt je op aan het ethos van WA in deze toespraak tijdens de corona-crisis?
Is hij geloofwaardig?

Slide 11 - Diapositive

Geloofwaardigheidsprobleem
Hoe probeert WA zijn geloofwaardigheid terug te krijgen?

Slide 12 - Diapositive

Pathos
  • Pathos = de emoties
  • Je speelt in op de emoties van je publiek:
  1. je probeert zo het beoordelingsvermogen aan te tasten
  2. pathos doet een beroep op het hart
  • Gebruik maken van voorbeelden, verhalen, beelden
  • Zorg wel dat je de juiste emotie bespeelt: verkeerde pathos kan juist zorgen voor weerstand



Slide 13 - Diapositive

Pathos
Speech Trump bij de Amerikaanse verkiezingen.

Slide 14 - Diapositive

Logos
  • Logos gaat over de logische opbouw van je argumenten
  • Je probeert je publiek te overtuigen met feiten, argumenten, bewijzen.
  • ->Er moet een rijkeluistax komen, want de rijkste 1 procent van de wereld bezit meer dan de rest van de wereld.
  • Hoe logischer je je argument opbouwt, hoe overtuigender je overkomt


Slide 15 - Diapositive

Bewijs?
W. Bush gaf een presentatie waar hij 'aantoonde'dat Irak massavernietigingswapens bezat. Zijn rechtvaardiging van de oorlog met Irak.

Slide 16 - Diapositive

In de praktijk: ethos
Ethos, oftewel je persoonlijkheid, is de belangrijkste factor om anderen te overtuigen. Je moet jezelf dus presenteren als iemand die vertrouwd kan worden en die ervaring heeft met het onderwerp. Dat kun je doen door iets te vertellen over je achtergrond of door een blijk te geven van je kennis.

Slide 17 - Diapositive

In de praktijk: pathos
Pathos gaat over de emoties die je bij anderen kunt oproepen. Mensen laten hun oordeel afhangen van de gemoedstoestand waarin ze verkeren; als we vrolijk zijn oordelen we anders dan wanneer we somber zijn.
Het is dus belangrijk te weten wat jouw toehoorders beweegt/interesseert.

Slide 18 - Diapositive

In de praktijk: logos
Als spreker moet je de structuur van het betoog logisch vormgeven om overtuigend over te komen. Dat wordt ook wel logos genoemd. Daarbij kun je gebruikmaken van bewijsmateriaal, getuigenissen, statistieken en gegevens en van universele waarheden (geldt voor iedereen).

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Hoe maakt Geert Wilders gebruik van ethos, pathos en logos?
Probeer dit per techniek in één zin te formuleren.

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Vidéo

Slide 23 - Vidéo

Slide 24 - Vidéo

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

De kamer van jou is het object.
De zwijnenstal is het beeld waarmee de kamer wordt vergeleken.

Slide 27 - Diapositive

Het object (hoe jouw sprong in het zwembad eruitziet)wordt hier niet genoemd.  Het beeld is een bommetje.

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Metaforen:

- vergelijking (ze is een schat van een meid)
- zuivere metafoor (je moet een dikke huid hebben)
- personificatie (de inrichting ademde rust uit)
- synesthesie (schreeuwende kleuren)

Slide 30 - Diapositive

Metonymia:

- Een woord gebruiken dat te maken heeft met een ander begrip. 
- Bijvoorbeeld:
Deel voor geheel  (Hé krullenbol, is je moeder thuis?)
Geheel voor deel (Nederland verloor de voetbalwedstrijd)

Slide 31 - Diapositive

Taalgebruik
  • Pas je taal aan aan je publiek: woordkeus en zinslengte.
  • Gebruik signaalwoorden om verbanden te leggen.
  • Leg moeilijke begrippen uit. Gebruik sprekende voorbeelden.
  • Vermijd stopwoordjes en probeer ‘uhhh…’ te voorkomen.

Slide 32 - Diapositive

Stemgebruik
  • Tempo: spreek niet te snel.
  • Intonatie: varieer in toon en leg accenten. Een beetje overdrijven kan geen kwaad.
  • Volume: spreek duidelijk en hard genoeg. Varieer in volume.
  • Articulatie: Spreek de woorden goed uit. Oefen de uitspraak van moeilijke woorden.

Slide 33 - Diapositive

Houding
  • Sta rechtop en wiebel niet. Leun niet tegen de muur.
  • Zorg dat je gezichtsuitdrukking past bij je verhaal.
  • Maak gebaren met je handen om je verhaal kracht bij te zetten. Blijf wel jezelf, overdrijf niet.
  • Wees enthousiast. Straal uit dat je verhaal bijzonder en boeiend is. Geloof in jezelf.

Slide 34 - Diapositive

Contact
  • Kijk je publiek aan en kijk rond.
  • Maak contact met je publiek en houd rekening met/ anticipeer op reacties. 

Slide 35 - Diapositive

Beoordelingscriteria
Volgens de klassieke retorica had een redenaar bij zijn betoog vijf taken. 

- het vaststellen van de inhoud (inventio); 
- het aanbrengen van een goede volgorde (dispositio); 
- het verwoorden van het verhaal (elocutio); 
- het uit je hoofd leren van de toespraak (memoria); 
- het uitvoeren van de voordracht (actio). 

Slide 36 - Diapositive

Het beoordelen van een toespraak
In de vorige sheet zagen we vijf taken waar een redenaar volgens de klassieke retorica aan moet voldoen. 

Al zijn vier van de vijf criteria nog zo sterk; als de laatste heel slecht is, is je toespraak als geheel ook niet goed genoeg. 

Slide 37 - Diapositive

Waar letten we op bij de inhoud?
Bij het beoordelen van de inhoud, kijken we naar de volgende punten:

- Wat is de belangrijkste boodschap van de spreker; 
wat is de hoofdgedachte?
- Worden ethos, logos en pathos op een goede manier ingezet? 
- Gebruikt de spreke overtuigende argumenten? 

Slide 38 - Diapositive

Waar letten we op bij de verwoording?
De woorden die je gebruikt en de manier waarop je je verhaal overbrengt zijn erg belangrijk. Daarom letten we op: 

- Is de stijl goed? Is de stijl niet te hoogdravend of te eenvoudig?
Kortom: past de stijl bij de inhoud van het verhaal? 
- Worden er geen taalfouten gemaakt? Is de formulering helder? 
Wordt de taal verfraaid; bijvoorbeeld met stijlfiguren of beeldspraak?

Slide 39 - Diapositive

Waar letten we op bij het onthouden?
Als je je verhaal van een blaadje opleest, is het lastig om controle te hebben over je lichaamstaal. 

Tegenwoordig kunnen politici vaak 'natuurlijk voorlezen' vanaf een autocue of teleprompter. Als je hier geen beschikking over hebt, is het belangrijk dat je je verhaal zoveel mogelijk uit je hoofd doet. 

Slide 40 - Diapositive

Waar letten we op bij de voordracht?
Hierin komt alles samen: zorg ervoor dat je overtuigend overkomt! 

- Let op je stemgebruik: wees je bewust van toonhoogte en volume; 
- Staat de spreker rechtop en kijkt hij het publiek goed aan?;
- Ondersteunt de spreker zijn verhaal met lichaamstaal en gebaren?; 
- Ondersteunt de spreker zijn voordracht met gezichtsuitdrukkingen?;
- Ziet de spreker er goed en verzorgd uit?  

Slide 41 - Diapositive

Uitwerken van je analyse
We weten nu waarop we moeten letten bij het analyseren van een toespraak. Nu moet je hem nog op papier zetten. 

Zorg ervoor dat je de analyse zakelijk en neutraal houdt; 
laat je eigen mening er dus niet teveel in doorklinken! 

Slide 42 - Diapositive

Voorbereiding
Bekijk in Magister wat de opdracht is (24 maart)
Bekijk wanneer je aan de beurt bent (week 13 of 14)
Doe de opdrachten B3 spreekvaardigheid en C2 en C3 taalverzorging indien dat nog niet gedaan is

Slide 43 - Diapositive