Grammatica persoonsvorm, onderwerp en gezegde

Persoonsvorm, onderwerp en gezegde
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Persoonsvorm, onderwerp en gezegde

Slide 1 - Diapositive

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin.
Je vindt de persoonsvorm door de zin vragend te maken. Het eerste werkwoord dat vooraan komt, is de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld:
Petra heeft een leuke baan.
Heeft Petra een leuke baan?

Slide 2 - Diapositive

Nog een voorbeeld:
Petra werkt bij een dierenarts.
Werkt Petra bij een dierenarts?

Ze doet allerlei klusjes.
Doet ze allerlei klusjes?

Slide 3 - Diapositive

Nog een manier:
Je kunt ook de tijd van de zin veranderen:
Ze ontvangt de mensen en de dieren in de wachtkamer.
Ze ontving de mensen en de dieren in de wachtkamer.

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

Slide 4 - Diapositive

Nog een voorbeeld:
Petra moet bijvoorbeeld het zieke dier vasthouden.
Petra moest bijvoorbeeld het zieke dier vasthouden.

Welke werkwoord verandert? 

Slide 5 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
Je kunt steeds meer op het internet kopen.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?
Je weet soms niet welke winkel betrouwbaar is.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?
Je moet op een paar dingen letten.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?
Ik vergelijk prijzen van verschillende websites.

Slide 9 - Question ouverte

Het onderwerp
Het onderwerp vind je door de volgende vraag te stellen.
Wie of wat + persoonsvorm
Voorbeeld:
Mijn zus koopt online altijd veilig met iDeal.
Persoonsvorm: koopt
Wie of wat koopt?
Onderwerp: mijn zus

Slide 10 - Diapositive

Wat is het onderwerp?
Ze bekijkt eerst de voorwaarden.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Een goede webwinkel krijgt een keurmerk.

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Je herkent het keurmerk aan een plaatje op de website.

Slide 13 - Question ouverte

Het gezegde
Het gezegde vind je door alle werkwoorden op te schrijven.
Bijvoorbeeld:
De leerlingen zouden graag willen zwemmen.

Wat zijn alle werkwoorden?
Gezegde: zouden, willen, zwemmen
Let op dat je ook de persoonsvorm bij het gezegde opschrijft!

Slide 14 - Diapositive

Wat is het gezegde?
Mijn moeder heeft gisteren hard gewerkt.

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het gezegde?
De bomen krijgen in de lente nieuwe blaadjes.

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het gezegde?
Ik moet al mijn huiswerk nog maken.

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het gezegde?
Mag ik jouw blauwe stift lenen?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het gezegde?
De chocolade melk wordt warm gedronken.

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde:
Jij moet je boek nog kaften.

Slide 20 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde:
Onze kat had een muis gevangen.

Slide 21 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde:
Wil je mij alsjeblieft helpen?

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde:
Heb jij mijn e-mail ontvangen?

Slide 23 - Question ouverte

Heb je nog vragen?

Slide 24 - Question ouverte