Spelling - herhaling werkwoordspelling pvtt

Cursus 7 Werkwoordspelling
Herhaling persoonsvorm tegenwoordige tijd
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Cursus 7 Werkwoordspelling
Herhaling persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 1 - Diapositive

Doel
Aan het einde van de les hebben we de regels herhaald voor de persoonsvorm tegenwoordige tijd.

Slide 2 - Diapositive

Raadsel
Wat is het antwoord van de rebus?

Slide 3 - Diapositive

Werkwoordspelling: pv tt
Ik vind pannenkoeken erg lekker.

Vind je pannenkoeken erg lekker?

Mijn vader vindt pannenkoeken erg lekker.

Wij vinden pannenkoeken erg lekker.

Slide 4 - Diapositive

Wat weet je nog over het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 5 - Question ouverte

Persoonsvorm tegenwoordige tijd







  • Ik-vorm = het woord dat in de tegenwoordige tijd achter -ik- staat. (Beloven: ik beloof)

  • Tegenwoordige tijd: het gebeurt nu.

  • Je krijgt NOOIT +d als er géén -d in het werkwoord zit.


Slide 6 - Diapositive

juist
onjuist
Als er 'jij' voor de persoonsvorm staat, gebruik je alleen de ik-vorm
Als 'jij' achter de persoonsvorm staat, gebruik je de ik-vorm.
In de tegenwoordige tijd voeg je nooit een d toe achter de ik-vorm
Het hele werkwoord is hetzelfde als de ik-vorm

Slide 7 - Question de remorquage

Slide 8 - Vidéo

Wat is de juiste spelling?

(Vinden) je moeder dat je je kamer op moet ruimen?
A
Vind
B
Vindt

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

Dat bos (branden)helemaal af.
A
brand
B
brandt
C
brant

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

Ik (vertellen) mijn vriendin een geheim.
A
vertel
B
vertelt
C
verteld

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

Het vliegtuig (landen) op tijd.
A
land
B
landt
C
lant

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

Emma (verzenden) een e-mail.
A
Verzend
B
Verzendt
C
Verzent

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

Mijn vader (downloaden) verschillende programma's op zijn computer.
A
download
B
downloat
C
downloadt

Slide 14 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

(Kleden) jij je altijd om na het fietsen?
A
Kleed
B
Kleedt
C
Kleet

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

Hoe vaak (wassen) jij je haren?
A
was
B
wast
C
wasd

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

Joep (niezen) 3 keer achter elkaar.
A
niezt
B
niest
C
niesd
D
niesdt

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

Jij (kennen) de spellingsregels al goed.
A
kan
B
kunt
C
ken
D
kent

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

Ik (worden) steeds afgeleid door het geklets.
A
word
B
wordt

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

(Houden) jij veel van je vriendinnetje?
A
Houdt
B
Hout
C
Houd

Slide 20 - Quiz

Hoe zou jij het woord spellen?

Joep [bestellen] een frikandel speciaal bij de snackbar.

Slide 21 - Question ouverte

In hoeverre lukt het jou om de persoonsvorm tegenwoordige tijd juist te spellen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage

Huiswerk
Huiswerk voor donderdag 3 november 2e uur:
  • Maak online de oefentoets van Cursus 7 Spelling § 8.

Slide 23 - Diapositive