Doe goed mee, dan heb je weer geleerd voor je SE1!
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4
Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Oefenen theorie lezen bl 1-6
Doe goed mee, dan heb je weer geleerd voor je SE1!
Slide 1 - Diapositive
KERNZINNEN
- in een kernzin zet een schrijver vaak het belangrijkste van de alinea: de hoofdzaak
- andere zinnen bevatten bijzaken, minder belangrijke dingen
Slide 2 - Diapositive
KERNZINNEN
- een kernzin is vaak de eerste of de laatste zin van de alinea
- soms is er geen duidelijke kernzin. Die moet dan zelf gemaakt worden door een zin te maken met het kernwoord
Slide 3 - Diapositive
HOOFDGEDACHTE van een tekst
- het belangrijkste van een tekst kan
in één zin samengevat worden:
de hoofdgedachte
Slide 4 - Diapositive
HOOFDGEDACHTE van een tekst
- je vindt de hoofdgedachte van een tekst door de vraag te stellen:
Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? Wat wil de schrijver met de tekst vertellen?
Slide 5 - Diapositive
SAMENVATTEN
- een samenvatting is een zelfgemaakte, korte weergave van de belangrijkste dingen (de hoofdzaken) uit een tekst
- verwerk hoofdzaken in de samenvatting, laat bijzaken weg
- formuleer de samenvatting in je eigen woorden
Slide 6 - Diapositive
SAMENVATTEN
- je gebruikt je eigen woorden in een samenvatting om jezelf te dwingen de leerstof te lezen, te verwerken en te begrijpen. Je legt zo verbanden met kennis die je al hebt.
- het is minder nuttig om teksten letterlijk over te nemen.
Slide 7 - Diapositive
Wat staat er vaak in een kernzin?
A
Minder belangrijke dingen
B
Een samenvatting
C
Een hoofdzaak
D
Een tussenkopje
Slide 8 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Alle hoofdzaken op een rij
B
Alle hoofd- en bijzaken op een rij
C
De samenvatting van een tekst
D
Het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat
Slide 9 - Quiz
Wat is een hoofdgedachte?
A
Dat wat de hoofdpersoon denkt.
B
Het belangrijkste wat de schrijver met de tekst wil zeggen.
C
De reden waarom de schrijver de tekst heeft geschreven.
D
De mening van de hoofdpersoon.
Slide 10 - Quiz
De hoofdgedachte vind je altijd in de inleiding.
A
Onjuist
B
Juist
Slide 11 - Quiz
Elke tekst heeft één kernzin.
A
Onjuist
B
Juist
Slide 12 - Quiz
Bekijk de afbeelding
Wat is het onderwerp?
Antwoord
Wild in the streets
Slide 13 - Diapositive
Bekijk de afbeelding
Geeft de afbeelding voldoende informatie als je mee wilt doen?
Antwoord
Nee. Je weet niet hoe laat het evenement begint en waar je dan moet zijn.
Slide 14 - Diapositive
Lees de tekst
Opdracht: Lees de tekst.
Slide 15 - Diapositive
Wat is de kernzin van alinea 1?
Antwoord
Op 5 juli zal Wild in the Streets gehouden worden.
Slide 16 - Diapositive
Wat is de kernzin van alinea 2?
Antwoord
Schoenenfabrikant Emerica vraagt dit jaar speciaal aandacht voor Skatepark Amsterdam.
Slide 17 - Diapositive
Waarom vraagt Emerica speciaal aandacht voor Skatepark Amsterdam?
Antwoord
Gemeente Amsterdam wil het enige indoorskatepark in Amsterdam sluiten.
Slide 18 - Diapositive
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Antwoord
Hoofdgedachte: Het evenement Wild in the Streets wordt op 5 juli gehouden.
Slide 19 - Diapositive
HOOFDZAKEN
- wat belangrijk is in een tekst
- hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea
- tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden
Slide 20 - Diapositive
Welke 4 leesstrategieën zijn er?
Slide 21 - Question ouverte
Het tekstdoel van een reclametekst is overtuigen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 22 - Quiz
Welke 6 tekstdoelen zijn er?
Slide 23 - Question ouverte
Welk tekstdoel zal in de teksten van deze krant het meeste voorkomen?
Slide 24 - Question ouverte
Bij een overtuigende tekst wil de schrijver dat de lezer iets gaat kopen of dat de lezer ergens lid van wordt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quiz
Wat is "citeren"?
Slide 26 - Question ouverte
Hoe kan een schrijver een tekst inleiden?
A
De aanleiding noemen
B
Een advies geven
C
Een conclusie trekken
D
Een toekomstverwachting noemen
Slide 27 - Quiz
Hoe kan een schrijver een tekst afsluiten?
A
Een belangrijke vraag stellen
B
Een deskundige introduceren
C
Een samenvatting geven
D
Een anekdote vertellen
Slide 28 - Quiz
Wat is een tussenkopje?
A
Een stukje tekst over één onderwerp
B
Een titel boven een tekst
C
Een titel boven een alinea
D
De conclusie van een tekst
Slide 29 - Quiz
Wat is de bron van een tekst?
Slide 30 - Question ouverte
Welk van onderstaande bronnen is het meest betrouwbaar?
A
Schoolboek
B
Scholieren.com
C
Weekblad Story
D
Facebook
Slide 31 - Quiz
Een standpunt en mening zijn hetzelfde
A
Juist
B
Onjuist
Slide 32 - Quiz
Als een schrijver wil uitleggen waarom hij iets vindt, gebruikt hij....
A
signaalwoorden
B
een conclusie
C
argumenten
D
tekstverbanden
Slide 33 - Quiz
Twee functies van een afbeelding bij een tekst kunnen zijn:
A
Aandacht trekken, tekst verduidelijken
B
Aandacht trekken, pagina kleurrijk maken
C
Overtuigen, tekst verduidelijken
D
Overhalen, pagina kleurrijk maken
Slide 34 - Quiz
Verbanden en signaalwoorden
Slide 35 - Diapositive
Welke tekstverbanden zijn er?
Slide 36 - Question ouverte
Welke twee signaalwoorden horen bij een tegenstelling?
A
Maar, echter
B
Maar, tevens
C
Maar, dus
D
Maar, zoals
Slide 37 - Quiz
Welke twee signaalwoorden horen bij een opsomming?
A
Daarnaast, omdat
B
Ten eerste, ten tweede
C
Ook, want
D
Tevens, namelijk
Slide 38 - Quiz
Welk signaalwoord hoort bij
Opsomming
A
Ten slotte
B
Echter
C
Net zo als
D
Dus
Slide 39 - Quiz
Welk signaalwoord hoort bij
Voorbeeld
A
Daarna
B
Zoals
C
Net zo als
D
Dus
Slide 40 - Quiz
Welk signaalwoord hoort bij
Doel - Middel
A
Eerst
B
Neem nou
C
Indien
D
Zodat
Slide 41 - Quiz
Welk verband staat in dit stukje tekst?
Als een leerling dan nog over wilde gaan naar het volgende schooljaar, dan moest hij of zij naar de zomerschool.
A
Voorwaarde
B
Vergelijking
C
Doel - Middel
D
Oorzaak - gevolg
Slide 42 - Quiz
Welk verband staat in dit stukje tekst?
Daardoor misten ze lesstof en kwamen ze niet opdagen voor online toetsmomenten.
A
Voorwaarde
B
Vergelijking
C
Doel - Middel
D
Oorzaak - gevolg
Slide 43 - Quiz
Welk verband staat in dit stukje tekst?
Met behulp van docenten, konden de leerlingen zo hun achterstanden wegwerken.
A
Voorwaarde
B
Vergelijking
C
Doel - Middel
D
Oorzaak - gevolg
Slide 44 - Quiz
Welk signaalwoord hoort niet bij het tekstverband:
Opsomming
A
daardoor
B
Ook
C
en
D
bovendien
Slide 45 - Quiz
Welk signaalwoord hoort niet bij het tekstverband:
Tegenstelling
A
maar
B
echter
C
hoewel
D
indien
Slide 46 - Quiz
Welk signaalwoord hoort niet bij het tekstverband:
Conclusie
A
Kortom
B
Dat betekent
C
Tevens
D
Dus
Slide 47 - Quiz
Opsomming
Tegenstelling
Oorzaak - Gevolg
Voorbeeld
Conclusie
Voorwaarde
Overig
echter
dus
daardoor
doordat
meer dan
indien
hoewel
ook
Slide 48 - Question de remorquage
Welke verbanden staan in dit stukje tekst?
Terwijl ik dit schrijf, denk ik dat er misschien niet genoeg tijd is om dit allemaal uit te voeren. Echter ga ik ervan uit dat het lukt.