Zinsontleding

Zinsontleding
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Zinsontleding

Slide 1 - Diapositive

Wat is stap 1?

Slide 2 - Diapositive

Het gezegde
Hoe vind je het gezegde?

Slide 3 - Diapositive

Het gezegde
zijn alle werkwoorden in een zin

Wat is het gezegde in deze zin?:
Bas geeft zijn vriend Timo een cadeau

Slide 4 - Diapositive

Wat is stap 2?

Slide 5 - Diapositive

Het onderwerp
Hoe vinden we het onderwerp?

Slide 6 - Diapositive

Het onderwerp
vinden we door te vragen: wie (of wat) + gezegde

Wat is het onderwerp in deze zin?:
Bas geeft zijn vriend Timo een cadeau

Slide 7 - Diapositive

Wat is stap 3?

Slide 8 - Diapositive

Het lijdend voorwerp
Hoe vinden we het lijdend voorwerp?

Slide 9 - Diapositive

Het lijdend voorwerp
vinden we door te vragen: wat (of wie) + gezegde + onderwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?:
Bas geeft zijn vriend Timo een cadeau

Slide 10 - Diapositive

Wat is de laatste stap?

Slide 11 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp
Hoe vinden we het meewerkend voorwerp?

Slide 12 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp
vinden we door te vragen: aan wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?:
Bas geeft zijn vriend Timo een cadeau

Slide 13 - Diapositive

Het lesdoel
Jullie kunnen een zin ontleden op drie zinsdelen: onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp en het gezegde vinden in de zin

Slide 14 - Diapositive

Fleur gaf haar jas aan haar moeder.

Slide 15 - Diapositive

Kjeld heeft een ei gebakken.

Slide 16 - Diapositive

Mijn zusje schonk mij haar eerste lachje.
Wat is haar eerste lachje voor een zinsdeel?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 17 - Quiz

Ik stopte het lachje in een mooi doosje.
Wat is ik voor een zinsdeel?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quiz

Later gaf ik het aan mijn moeder.
Wat is aan mijn moeder voor een zinsdeel?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quiz

We deden er elk een kusje bij.
Wat is een kusje voor een zinsdeel?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quiz

En we stuurden opa en oma het doosje.
Wat is opa en oma voor een zinsdeel?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 21 - Quiz

Uiteraard zond oma ons hun kusjes terug.
Wat is oma voor een zinsdeel?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 22 - Quiz

Ik vraag mijn opa iets.
Wat is het onderwerp in deze zin?
A
ik
B
vraag
C
mijn opa
D
iets

Slide 23 - Quiz

Hij geeft me altijd een haarfijn antwoord.
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
A
Hij
B
geeft altijd
C
me
D
een haarfijn antwoord

Slide 24 - Quiz

Zijn hoofd zit barstensvol kennis.
Wat is het onderwerp in deze zin?
A
Zijn hoofd
B
zit
C
barstensvol
D
kennis

Slide 25 - Quiz

Veertig jaar lang legde hij oma alles uit.
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
A
Veertig jaar lang
B
legde alles uit
C
hij
D
oma

Slide 26 - Quiz

Hij loste al haar problemen op.
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
A
Hij
B
loste
C
al haar problemen
D
op

Slide 27 - Quiz

Oma speelt elke vraag aan hem door.
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
A
Oma
B
speelt door
C
elke vraag
D
aan hem

Slide 28 - Quiz

Ik kan een zin ontleden op drie zinsdelen: onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp en het gezegde kan ik in een zin vinden.

Slide 29 - Diapositive