Hoofdstuk 4

verkleinwoorden en -ng en -nk
Dit hoofdstuk gaat over het wisselen van -ng en -nk 
je leert wanneer je in een woord de -ng wisselt met -nk 
Dat gebeurt bijvoorbeeld bij verkleinwoorden. 
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

verkleinwoorden en -ng en -nk
Dit hoofdstuk gaat over het wisselen van -ng en -nk 
je leert wanneer je in een woord de -ng wisselt met -nk 
Dat gebeurt bijvoorbeeld bij verkleinwoorden. 

Slide 1 - Diapositive

van -ng naar -nk
kettinkje en harinkje zijn verkleinwoorden. 
een kleine ketting is een kettinkje
een kleine haring is een harinkje 

een kleine afwijking is afwijkinkje 
dit woord staat niet in het Groene Boekje
toch is het een bestaand woord. 

Slide 2 - Diapositive

let op!
De -ng wordt bij het verkleinwoord -nk als:
- het zelfstandig naamwoord eindigt met -ng
- het woord 2 of meer lettergrepen heeft. 

Slide 3 - Diapositive

nu even oefenen. 
schrijf de verkleinwoorden.

Slide 4 - Diapositive

mening

Slide 5 - Question ouverte

woning

Slide 6 - Question ouverte

afwijking

Slide 7 - Question ouverte

koning

Slide 8 - Question ouverte

opdracht
vul in de zinnen het verkleinwoord in. 

Slide 9 - Diapositive

(leuning)

ik houd me aan het ____ vast.

Slide 10 - Question ouverte

(afbeelding)

wat een mooi ____ is dat.

Slide 11 - Question ouverte

(bloeding)

ze had een _____ in haar arm.

Slide 12 - Question ouverte

(afscheiding)

Er is een klein ____ tussen de tuinen.

Slide 13 - Question ouverte

(verbinding)

ik maakte een lastig _____

Slide 14 - Question ouverte

(ontploffing)

we schrokken niet van het kleine ___

Slide 15 - Question ouverte

(pudding)

Als toetje eten we een _____

Slide 16 - Question ouverte

(vergoeding)

We kregen een ____ van de baas.

Slide 17 - Question ouverte

opdracht
kies in elke zin het goede woord. 

Slide 18 - Diapositive

opa en oma zitten op de ____
A
bank
B
bang
C
bangk

Slide 19 - Quiz

Sjakie is een stoere _____
A
bing
B
bingk
C
bink

Slide 20 - Quiz

de a en de e zijn ____
A
klingers
B
klingkers
C
klinkers

Slide 21 - Quiz

de lekke boot ____
A
zingt
B
zinkt
C
zingkt

Slide 22 - Quiz

de zangeres _____
A
zingt
B
zingkt
C
zinkt

Slide 23 - Quiz

Aan het einde van de straat ga je ____
A
lings
B
lingks
C
links

Slide 24 - Quiz

ik _____ uit een glas
A
dringk
B
dring
C
drink

Slide 25 - Quiz

er kruipt een ____ over de grond.
A
slang
B
slangk
C
slank

Slide 26 - Quiz

Let op! 
ngk is nooit goed!

Niet Goed Kind
de n en k zitten op de bank te kussen. daar mag niemand tussen!

Slide 27 - Diapositive

klik op de volgende link en maak de opdrachten. 

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Lien