Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Regeling
Thema 5
bs 5 neurale regulatie
Slide 1 - Diapositive
Stap 0: Je bent flink aan het sporten geweest, je hebt gezweet
Stap 2
Stap 1
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Sensoren in de hypothalamus registeren een te hoge osmotische waarde (te weinig water in bloed).
Via de hypofyse komt ADH in het bloed.
ADH bereikt de nieren en nieren gaan meer water terugresorberen
De osmotische waarde van het bloed daalt.
Sensoren in de hypothalamus registeren de lagere (gewenste) osmotische waarde.
De hypothalamus wordt geremd in de afgifte van ADH.
De hypothalamus wordt hierdoor gestimuleerd om ADH te maken en via hypofyse uit te scheiden
Slide 2 - Question de remorquage
Je krijgt stof in je oog en begint te knipperen met je oogleden
A
Reflex
B
Bewuste reactie
Slide 3 - Quiz
Insuline
Glucagon
Lage bloedsuiker
Hoge bloedsuiker
Bloedsuiker stijgt
Bloedsuiker daalt
Slide 4 - Question de remorquage
Je bent al jaren voetbalkeeper. Tijdens een wedstrijd wordt er een harde bal geschoten en je duikt naar de hoek.
A
Reflex
B
Bewuste reactie
Slide 5 - Quiz
Welk hormoon veroorzaakt de verandering van glucosegehalte tussen t1 en t2?
A
Insuline
B
Glucagon
C
Glycogeen
D
Adrenaline
Slide 6 - Quiz
Welke klier kan een hormoonklier zijn?
A
klier 1
B
klier 2
C
geen van beiden
D
allebei
Slide 7 - Quiz
Plaats de gebeurtenissen in de juiste volgorde
Pijnprikkel in je bovenarm
1
2
3
4
5
6
7
Neurotransmitters komen op spier terecht
impuls naar motorische zenuwcel
impuls naar eerste schakelcel
Ontstaan impuls in Sensorische zenuwcel
Armspier trekt samen
Impuls naar bewegingscentra
Impuls naar gevoelscentra grote hersenen
Slide 8 - Question de remorquage
Wanneer je veel sport, vindt er veel verbranding plaats in je lichaam. Je glucosegehalte kan dan te laag worden. Wat produceren de Eilandjes van Langerhans op zo'n moment om het glucosegehalte weer op peil te krijgen?
A
Glucagon
B
Glycogeen
C
Insuline
D
Glucose
Slide 9 - Quiz
Bij mensen met suikerziekte maken de eilandjes van Langerhans ...... insuline
A
te veel
B
te weinig
Slide 10 - Quiz
Iemand roept je naam op het schoolplein en je roept vervolgens zijn naam.
A
Reflex
B
Bewuste reactie
Slide 11 - Quiz
Welk deel van de hersenen zorgt voor het coördineren van bewegingen?
A
Kleine hersenen
B
Grote hersenen
C
hersenstam
D
hypofyse
Slide 12 - Quiz
Hormoonklier
Schildklier
Bijnieren
Eilandjes van Langerhans
Eierstokken
Maakt het hormoon...
Hypofyse
Schildklierhormoon
Groeihormoon
Adrenaline
Insuline
Oestrogenen
Slide 13 - Question de remorquage
Leerdoelen:
- Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
- Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt
Slide 14 - Diapositive
Elektrische ladingen lopen door een zenuwcel van dendriet naar Axon
Maar wat is een actiepotentiaal?
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
kijk eens goed naar de concentraties Na+ en K+
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Diapositive
Slide 28 - Diapositive
Actiepotentiaal
3
4
5
Slide 29 - Diapositive
Slide 30 - Vidéo
Actiepotentiaal
Slide 31 - Diapositive
Slide 32 - Diapositive
Slide 33 - Diapositive
Slide 34 - Diapositive
www.ted.com
Slide 35 - Lien
Slide 36 - Diapositive
Impulsoverdracht
Slide 37 - Diapositive
Slide 38 - Diapositive
Slide 39 - Diapositive
Summatie
Slide 40 - Diapositive
Slide 41 - Diapositive
Slide 42 - Diapositive
Welke zin in juist?
A
Voor de Na+/K+ pomp heb je ATP nodig omdat transport tegen het concentratieverval ingaat.
B
Het verplaasten van Na+/K+ in de pomp gaat vanzelf.
C
De celwanden van zenuwcellen bestaan uit alleen Na+kanalen en K+ kanalen.
D
K+ en Na+ kanalen bevinden zich alleen in de dendrieten en axonen.
Slide 43 - Quiz
Welke zin of zinnen kloppen?
A
Impulsfrequentie zegt iets over hoe vaak een impuls wordt doorgegeven.
B
Impulssterkte is de sterkte van een impuls en deze bepaald hoe sterk we iets waarnemen.
C
Doordat zenuwcellen omringt zijn met meylineschede gaat de impulsgeleiding zo'n 50x sneller.
D
Impulsen kunnen maar 1 kant op lopen doordat delen van de celwand nog in de herstelfase zitten en dan geen nieuw impuls kunnen verwerken.
Slide 44 - Quiz
Wat zijn de waardes: 1) in de rustfase 2) tijdens het actiepotentiaal 3) tijdens de hyperpolarisatie 4) en wat is de prikkeldrempel
A
1.-80mV
2.+30mV
3. -70mV
4. -20mV
B
1. -50mV
2.+20 mV
3. -80mV
4. -70mV
C
1. -70mV
2.+20 mV
3. -80mV
4. -50mV
D
1. +70mV
2.-20 mV
3. +80mV
4. +50mV
Slide 45 - Quiz
Wat betekent gewenning wanneer we praten over medicijnen, drugs en/of alcohol?
A
Je begint het steeds fijner te vinden.
B
Je gaat het steeds normaler vinden.
C
Je zenuwstelsel reageert niet meer zoals het hoort.
D
Je hebt steeds meer nodig om hetzelfde effect te bereiken.
Slide 46 - Quiz
Hyperpolarisatie:
K+poorten sluiten (te) langzaam, extra K+ naar buiten, Na+ poorten dicht
Repolarisatie (herstelfase): Na+poorten dicht / K+poorten gaan open / K+ kan naar buiten.
Depolarisatie (actiefase):
Door stimulering openen extra Na+poorten (K+poorten blijven dicht) Na+ gaat naar binnen.