Naamwoordelijk gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Wat is het onderwerp in de zin?

Een aardige leraar reageert vaak met humor op problemen.

Hebben de woorden 'explosie' en 'applaus' dezelfde oorsprong?

Door de bombardementen stortte het gebouw volledig in.

Wat is de persoonsvorm in de zin?

Hoeft een 13-jarige geen identiteitsbewijs bij zich te hebben?

Bij een overstroming kunnen giftige stoffen uit fabrieken in de natuur komen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?

De Consumentenbond heeft voedingsmiddelen getest.

1. heeft
2. heeft getest
3. heeft voedingsmiddelen getest
4. getest

Wat zullen mensen binnenkort weer gaan verzinnen?

1. zullen gaan
2. verzinnen
3. zullen gaan verzinnen
4. zullen verzinnen

Naamwoordelijk gezegde

• Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is (of wordt of blijft);
• Het bestaat uit één of meer werkwoorden en een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord;
• Het bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel;

• Het ww.deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een daarvan is een vorm van een koppelwerkwoord;
  
• Het nw.deel bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een eigenschap, beroep of toestand aangeeft (bet). 

Welke 9 koppelwerkwoorden zijn er?

De 9 koppelwerkwoorden

1. zijn 
2. worden
3. blijven 
4. blijken 
5. lijken 
6. schijnen 
7. heten
8. dunken (het dunkt mij, ik denk, het lijkt mij)
9. vóórkomen  

Op de 1000 meter wil Jorien bij het kampioenschap supersnel zijn.

Zinsdelen?

Wat is/wil Jorien zijn?

Voor de natuurliefhebbers moet de safari een bijzondere belevenis zijn geweest.

1. moet
2. moet zijn geweest
3. moet bijzonder zijn geweest
4. moet een bijzondere belevenis zijn geweest

In elk geval blijkt aanleg voor een gelukkig leven erfelijk te zijn.

1. blijkt zijn
2. blijkt voor een gelukkig leven erfelijk te zijn
3. blijkt erfelijk te zijn
4. blijkt te zijn

Zouden zelfrijdende auto's in de toekomst honderd procent veilig kunnen worden?

1. zouden honderd procent veilig kunnen worden
2. zouden veilig kunnen worden
3. zouden kunnen worden
4. zouden zelfrijdende auto's kunnen worden

En nu alles door elkaar

Persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde

Hij gaat naar huis.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Wat is het onderwerp?

Na de tussenstop bij restaurant 'De slimme vos' bleken onze fietsen weg te zijn.

1. restaurant
2. restaurant 'De slimme vos'
3. fietsen
4. onze fietsen

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Na de tussenstop bij restaurant 'De slimme vos' bleken onze fietsen weg te zijn.

Mijn vriend wordt leraar.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

De baby wordt groot.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Mijn zus is vervelend.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Wat is de persoonsvorm?

Hoe laat zijn in jullie woonplaats de basisscholen eigenlijk uit?

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Hoe laat zijn in jullie woonplaats de basisscholen eigenlijk uit?

1. zijn
2. zijn de basisscholen uit
3. zijn uit
4. zijn eigenlijk uit

Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.

1. Werkwoordelijk gezegde
2. Naamwoordelijk gezegde