Nederlands P1 les overig

Welkom bij Nederlands!
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Diapositive

Woordritsen

na .................. vakantie

Slide 2 - Diapositive

Woordritsen

school .................. agenda

Slide 3 - Diapositive

Woordritsen

vlieg .................. bureau

Slide 4 - Diapositive

Woordritsen

water .................. taart

Slide 5 - Diapositive

Lesdoel
Je kunt zeven verschillende tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.

Slide 6 - Diapositive

Verbanden en signaalwoorden
1. Opsomming - opsommend verband
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en
2. Tijdsvolgorde (chronologie) - chronologisch verband
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen
3. Tegenstelling - tegenstellend verband
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
4. Voorbeeld
bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 7 - Diapositive

Deel 2 (nieuw)
5. Conclusie - concluderend verband
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
6. Oorzaak-gevolg - oorzakelijk verband
doordat, daardoor, als gevolg van, (dat) komt door, het gevolg is, dus
7. Reden - redengevend verband
omdat, daarom, want, de reden hiervoor is, dankzij, immers, namelijk

Slide 8 - Diapositive

Welk verband vind je niet terug in alinea 1?
A
tegenstelling verband,
B
redengevend verband
C
chronologisch verband
D
opsommend verband

Slide 9 - Quiz

Welk verband komt in alinea 2 het vaakst voor?
A
oorzakelijk verband
B
voorbeeld
C
chronologisch verband
D
opsommend verband

Slide 10 - Quiz

Hoeveel tegenstellingen staan er in alinea 3?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 11 - Quiz

Welk verband geeft het woord intussen aan in alinea 3?
A
redengevend verband
B
voorbeeld
C
chronologisch verband
D
opsommend verband

Slide 12 - Quiz

Hoeveel verschillende verbanden kom je tegen in alinea 4?
A
4
B
3
C
2
D
1

Slide 13 - Quiz

Welk verband geeft 'al met al' aan in alinea 5?
A
concluderend verband
B
voorbeeld
C
redengevend verband
D
chronologisch verband

Slide 14 - Quiz

Doordat en daarom geven hetzelfde verband aan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Aan de slag
Ga aan de slag met opdracht 1 t/m 2 in het werkboek op pagina 10 en 11

Slide 16 - Diapositive