Nederlands P1 les 3 NN

Welkom bij Nederlands!
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
- kun je zeven verbanden en de signaalwoorden herkennen 
(zie schema op pagina 10)
- heb je opdr. 10 en 11 gemaakt

Slide 2 - Diapositive

Herhaling
Tekstband = de samenhang tussen of binnen zinnen. Wat heeft de ene zin te maken met de andere zin?
Signaalwoord = een woord dat aangeeft om welk verband het gaat.

Slide 3 - Diapositive

Noem tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden. (Afgelopen week hebben we 7 tekstverbanden besproken).

Slide 4 - Question ouverte

Verbanden en signaalwoorden
1. Opsomming - opsommend verband
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en
2. Tijdsvolgorde (chronologie) - chronologisch verband
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen
3. Tegenstelling - tegenstellend verband
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
4. Voorbeeld
bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 5 - Diapositive

Deel 2 (nieuw)
5. Conclusie - concluderend verband
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
6. Oorzaak-gevolg - oorzakelijk verband
doordat, daardoor, als gevolg van, (dat) komt door, het gevolg is, dus
7. Reden - redengevend verband
omdat, daarom, want, de reden hiervoor is, dankzij, immers, namelijk

Slide 6 - Diapositive

Welk tekstverband hoort bij de volgende signaalwoorden: "ten eerste, verder, ten slotte"?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
Tijdsvolgorde (chronologie)
D
conclusie

Slide 7 - Quiz

Welk tekstverband gebruik je in de volgende zin: "Omdat het regende, gingen we niet naar buiten."?
A
reden
B
tijdsvolgorde
C
voorbeeld
D
oorzaak-gevolg

Slide 8 - Quiz

Welk signaalwoord is een voorbeeld van een chronologisch verband?
A
daardoor
B
hoewel
C
namelijk
D
vroeger

Slide 9 - Quiz

Welk signaalwoord hoort NIET thuis in een opsommend verband?
A
ook
B
verder
C
maar
D
ten tweede

Slide 10 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij de volgende signaalwoorden: "bijvoorbeeld, denk aan, zoals''?
A
reden
B
voorbeeld
C
opsomming
D
tijdsvolgorde

Slide 11 - Quiz

Welk signaalwoord hoort NIET thuis in een redengevend verband?
A
want
B
namelijk
C
daarom
D
toen

Slide 12 - Quiz

Welk tekstverband gebruik je in de zin: "Het gevolg van de slechte voorbereiding was dat hij zakte voor het examen."?
A
oorzaak-gevolg
B
reden
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 13 - Quiz

Welke zin bevat een concluderend verband?
A
Vervolgens gingen de leerlingen aan de slag.
B
Eerst gingen de leerlingen aan de slag.
C
Kortom, de docenten waren tevreden over mavo 3.
D
De leerlingen werkten hard, omdat ze bijna examen gaan doen.

Slide 14 - Quiz

Wat is het juiste signaalwoord voor een conclusie in de zin: "De weg was afgesloten, ___ moesten we omrijden."?
A
maar
B
dus
C
omdat
D
namelijk

Slide 15 - Quiz

Wat is het tekstverband van de zin: "Hij wilde eerst niet mee, maar uiteindelijk besloot hij toch te gaan."?
A
conclusie
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
reden

Slide 16 - Quiz

Welke van de volgende woorden geeft een tijdsvolgorde (chronologisch verband) aan?
A
terwijl
B
maar
C
daarom
D
bijvoorbeeld

Slide 17 - Quiz

Welk signaalwoord past bij een opsommend verband?


A
omdat
B
ten eerste
C
echter
D
nadat

Slide 18 - Quiz

"Het regende heel hard, dus we bleven binnen." Welk verband geeft het woord dus aan?
A
tegenstelling
B
conclusie
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming

Slide 19 - Quiz

Welke zin bevat een tegenstellend verband?
A
Ik heb vertrouwen in de toets, hoewel ik niet heb geleerd.
B
Eerst gingen we naar de bioscoop en daarna uit eten.
C
Ten slotte wil ik iedereen bedanken
D
Hij kwam te laat, doordat de trein niet reed.

Slide 20 - Quiz

Aan de slag
Maak opdracht 10 en 11 (p. 15 en 16)
Check daarna je antwoorden bij mij.

Klaar?
Beschrijf in 10 zinnen hoe jouw weekend was. Gebruik signaalwoorden (zie p. 10). 

Slide 21 - Diapositive