Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
klokkijken
Slide 1 - Diapositive
Hoe laat is het?
A
7:00
B
12:40
C
9:00
D
8:00
Slide 2 - Quiz
Hoe laat is het?
A
11:45
B
10:45
C
9:55
D
9:50
Slide 3 - Quiz
Hoe laat is het?
A
2:30
B
6:10
C
1:30
D
6:05
Slide 4 - Quiz
Hoe laat is het?
A
9:15
B
10:15
C
3:45
D
3:50
Slide 5 - Quiz
Hoe laat is het?
A
10:30
B
11:30
C
6:50
D
6:55
Slide 6 - Quiz
Hoe laat is het?
A
3:25
B
6:15
C
5:15
D
3:30
Slide 7 - Quiz
Hoe laat is het?
A
5:00
B
12:25
C
1:25
D
6:00
Slide 8 - Quiz
Hoe laat is het?
A
9:00
B
11:45
C
12:45
D
9:55
Slide 9 - Quiz
verhaalsommen
Slide 10 - Diapositive
In één kistje zitten 10 peren. Hoeveel kistjes heb je nodig voor 30 peren?
Slide 11 - Question ouverte
Tom heeft 5 kippen. Hij geeft ze allemaal 2 bekertjes voer. Hoeveel bekertjes voer moet hij pakken?
Slide 12 - Question ouverte
Job heeft 2 appels. Hij snijdt deze appels in 2 stukken. Hoeveel stukken zijn er dan?
Slide 13 - Question ouverte
Joas, Elisa en Lauren bezorgen ieder 5 kranten. Hoeveel kranten hebben ze samen bezorgd?
Slide 14 - Question ouverte
Quinty koopt een badmintonracket en honkbalballen. Een badmintonracket kost 12 euro en de honkbalballen kosten 4 euro. Hoeveel moet Quinty in totaal betalen?
Slide 15 - Question ouverte
Rana geeft voor een goed doel 3 munten van 10 cent. Hoeveel cent gaf ze?
Slide 16 - Question ouverte
Kate heeft 20 konijnen. De helft is bruin. Hoeveel zijn dat er?
Slide 17 - Question ouverte
Benthe spaart zegels op een kaart. Er passen 20 zegels op. Ze heeft er al 14. Hoeveel zegels moet ze nog sparen?
Slide 18 - Question ouverte
10 kinderen kopen een ijsje. Op ieder hoorntje komen 2 bolletjes ijs. Hoeveel bolletjes zijn dat in totaal?
Slide 19 - Question ouverte
Om 8 uur heeft Amir al 40 kilometer gefietst. Hij is ook al 3 uur onderweg. Hoe laat is hij vertrokken?
Slide 20 - Question ouverte
Imani is 20 jaar. Hugo is 6 jaar jonger. Hoe oud is Hugo?
Slide 21 - Question ouverte
Ivy en Luna gaan samen op de fiets naar het vakantiehuisje. Ze moesten 35 kilometer fietsen. Na een flink stuk fietsen staat er op een bordje dat ze nog 24 kilometer moeten fietsen. Hoeveel kilometer hebben ze al gefietst?