Boek Mens en Gezondheid examentraining

Keuken
Wat weet je al............................?
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Keuken
Wat weet je al............................?

Slide 1 - Diapositive

Wat wordt bedoelt met een voedingspatroon?
A
De eetgewoonten van iemand
B
Dat wat je op een dag mag eten
C
voeding dat je in de supermarkt kan kopen
D
wat je moet eten volgens de voedingswijzer

Slide 2 - Quiz

Waar moet je rekening mee houden bij het samenstellen van een gezonde maaltijd?
A
Niet te veel suiker en kruiden
B
Niet te veel vet, vlees en groenten
C
Niet te veel zout, vet en kruiden
D
Niet te veel aardappels, vlees en groeten

Slide 3 - Quiz

Waardoor ontstaat een verkeerde leefstijl?
A
Gewoonten en verleidingen
B
Gewoonten en dieten
C
Sporten en fietsen
D
Hart- en vaatzieken en snacken

Slide 4 - Quiz

Waarom gebruikt een lichaam eiwitten?
A
Als bouwstof voor lichaamscellen
B
Om in energie om te zetten
C
voor versterking van je botten
D
voor verbranding van vet

Slide 5 - Quiz

In welk voedingsmiddel zitten koolhydraten?
A
brood
B
kaas
C
melk
D
vlees

Slide 6 - Quiz

Wanneer maakt je lichaam zelf vitamine D aan?
A
Als je regelmatig melk drinkt
B
Als je regelmatig sport
C
Als je regelmatig in de zon bent
D
Als je veel groenten eet

Slide 7 - Quiz

Aan welke voedingsstof heeft een marathonloper veel behoefte?
A
Eiwitten
B
Koolhydraten
C
Mineralen
D
Vetten

Slide 8 - Quiz

Met welk dieet moet je opletten dat je wel voldoende vitamine B12 binnenkrijgt?
A
Glutenvrij
B
Lactosevrij
C
Veganistisch
D
Vegetarisch

Slide 9 - Quiz

Wortels bevatten veel......
A
Vitamine A
B
Vitamine B
C
Vitamine C
D
Vitamine D

Slide 10 - Quiz

Welk mineraal heb je extra nodig als je bloedarmoede hebt?
A
Ijzer
B
Kalium
C
Magnesium
D
Zink

Slide 11 - Quiz

Welk product heeft meer verzadigde vetten dan onverzadigde vetten?
A
Vis
B
Ei
C
Frituurolie
D
Volle melk

Slide 12 - Quiz

Welke vitamine zit veel in de afgebeelde voedingsmiddelen
A
Vitamine A
B
Vitamine E
C
Vitamine C
D
Vitamine K

Slide 13 - Quiz

Waar staat de afkorten THT voor?


A
Tenminste houdbaar tot
B
Technisch houdbaar tot
C
Te houden tot
D
Toekomstig houdbaar tot

Slide 14 - Quiz

In welk vak van de schijf van vijf hoort tofu thuis?
A
Brood, graanproducten en aardappelen
B
Groenten en fruit
C
Smeer- en bereidingsvetten
D
Zuivel, noten, vis, peulvruchten, vlees en ei

Slide 15 - Quiz

In welke productgroep in de schijf van 5 zitten producten met veel vezels?
A
Brood, graanproducten en aardappelen
B
Dranken
C
Smeer- en bereidingsvetten
D
Zuivel, noten, vis, vlees, ei en peulvruchten

Slide 16 - Quiz

Rauw vlees en bereid vlees moet je gescheiden houden omdat:
A
Er kans is op kruisbesmetting
B
Er kans is op vermindering van voedingswaarde
C
Het kan bederven
D
Het daardoor minder lang te bewaren is.

Slide 17 - Quiz

Wat is de functie van een conserveringsmiddel?
A
Er voor zorgen dat het voedingsmiddel er beter uitziet
B
Er voor zorgen dat het voedingsmiddel gezonder is
C
Er voor zorgen dat het voedingsmiddel langer houdbaar is
D
Er voor zorgen dat het voedingsmiddel meer smaak krijgt

Slide 18 - Quiz

Wat betekent het als er E-nummers op een etiket staan?
A
Dat er kleurstoffen en smaakstoffen zijn toegevoegd
B
Dat het een lightproduct ofwel vetarm is.
C
Dat het product een effect heeft op de gezondheid
D
Dat er rekening is gehouden met natuur en milieu

Slide 19 - Quiz

Wat is de volgorde bij de start van een kookopdracht?
A
Handen wassen, doeken ophangen ingrediënten halen, handen wassen lepelbord klaarzetten
B
Ingrediënten halen, doeken ophangen, lepelbord klaarzetten, handen wassen
C
Doeken ophangen, ingrediënten halen, handen wassen, lepelbord klaarzetten

Slide 20 - Quiz

Ik heb 14 gram cacao nodig voor 2 personen.

Hoeveel heb ik nodig voor 25 personen?
A
265 gram
B
175 gram
C
165 gram
D
245 gram

Slide 21 - Quiz

Je moet een gerecht gaan garneren. Welk voedingsmiddel is daarvoor geschikt?
A
Boerenkool
B
Spruitjes
C
Witte kool
D
Komkommer

Slide 22 - Quiz

Peulvruchten zijn.....
A
Sugar snaps
B
Augurken
C
Paprika
D
Chinese kool

Slide 23 - Quiz

Wat is fruiten?
A
Goed doorbakken
B
Vlees gedeeltelijk gaar maken
C
Zachtjes verwarmen in vet

Slide 24 - Quiz

Wat is een roux?
A
manier van binden met boter en bloem
B
manier van binden met gelatine
C
manier van binden met maïzena
D
manier van binden met vermicelli of rijst

Slide 25 - Quiz

Als er niet in het recept staat hoe ik mijn aardappels moet koken dan
A
snijd ik alle aardappels in kleine blokjes en kook ze
B
snijd ik alle aardappels in gelijke (niet te kleine) stukken en kook ze
C
snijd ik alle aardappels in plakken en kook ze

Slide 26 - Quiz

2,6 kg =
A
26 gram
B
260 gram
C
2600 gram
D
26000 gram

Slide 27 - Quiz

1 liter =
A
10 dl
B
1000 dl
C
100 dl

Slide 28 - Quiz

1 dl =
A
10000 ml
B
1000 ml
C
10 ml
D
100 ml

Slide 29 - Quiz