Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4
Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
Éléments de cette leçon
Herhaling
Mens en activiteit
Slide 1 - Diapositive
sportief
sociaal
educatief
recreatief
een film kijken
voetballen
bridgen ( kaarten)
museum bezoeken
zwemmen
tekenen
de krant lezen
naar de sauna gaan
Slide 2 - Question de remorquage
Wat mag je vooral drinken volgens de schijf van 5
A
water en thee zonder suiker
B
frisdrank
C
water en thee en koffie
D
alleen water
Slide 3 - Quiz
Een baby ben je tussen de …….
A
0-1
B
1-2
C
0-2
D
2-4
Slide 4 - Quiz
Wat is het doel van een educatieve activiteit?
A
Mensen voelen zich minder eenzaam
B
Mensen gaan meer bewegen
C
Mensen leren iets
D
Mensen gaan meer ontspannen
Slide 5 - Quiz
Het onder controle hebben van bewegingen en spieren, zodat je kleine en precieze bewegingen kunt maken worden de ................motoriek genoemd. Wat moet er op de puntjes staan?
A
Fijne
B
grove
Slide 6 - Quiz
Recreatieve activiteiten
A
Activiteiten die je moet doen
B
Activiteiten alleen voor kinderen
C
Activiteiten die je alleen op school doet.
D
Activiteiten die je voor je plezier doet
Slide 7 - Quiz
In een homogene groep heeft iedereen..
A
dezelfde kenmerken
B
verschillende kenmerken
C
dezelfde leeftijd
D
verschillende leeftijden
Slide 8 - Quiz
Doelen van een dagbesteding zijn? Kies het beste antwoord
A
Bieden van structuur en ritme, bevorderen van gevoel erbij te horen
B
Het bewaken/bevorderen van psychische en lichamelijke activiteit
C
Zintuigelijke handicapt
D
Het bieden van een onrustige dag
Slide 9 - Quiz
Een draaiboek is: ......
Slide 10 - Question ouverte
Een zintuigelijke handicapt is:
A
werken één of meerdere zintuigen niet of minder goed
B
Iemand die meer dan een handicapt heeft
C
Iemand die zijn lichaam niet goed kan gebruiken
D
Iemand die moeite heeft met het begrijpen van bepaalde zaken
Slide 11 - Quiz
Een motorische handicapt is:
A
Iemand die niet goed kan horen of zien
B
Iemand die meer dan een handicapt heeft
C
Iemand die zijn lichaam niet goed kan gebruiken
D
Iemand die moeite heeft met het begrijpen van bepaalde zaken
Slide 12 - Quiz
Karin heeft vanaf haar geboorte een auditief probleem. Wat is dit?
Slide 13 - Question ouverte
Je helpt je oma met het uitruimen van de boodschappen. Waar moet je de bloem neerleggen?
A
Koelkast
B
Voorraadkast
C
Materiaalkast
D
Keukenlade
Slide 14 - Quiz
20% van €20,00 is
A
€2,00
B
€3,00
C
€1,50
D
€4,00
Slide 15 - Quiz
Wat is de juiste afwasvolgorde?
A
Bestek - glas - borden - pannen
B
Glazen - bestek - borden en pannen
C
Glas - borden - pannen - bestek
D
Bestek - glas - pannen - borden
Slide 16 - Quiz
Wat is een motorische handicap?
A
Je bent visueel beperkt
B
Handicap waarbij je (een deel) van je lichaam niet kunt gebruiken
C
Je bent auditief beperkt
D
Autisme
Slide 17 - Quiz
Wat is een dreumes?
Slide 18 - Question ouverte
12-18
6-12
4-6
2-4
Kleuter
Peuter
schoolkind
Puber
Slide 19 - Question de remorquage
Bedenk een activiteit voor kinderen waarbij de grove motoriek gebruikt wordt
Slide 20 - Question ouverte
Bedenk een activiteit voor kinderen waarbij de fijne motoriek geoefend wordt
Slide 21 - Question ouverte
In welke groep hebben kinderen dezelfde leeftijd?
A
Homogene groep
B
Heterogene groep
C
Verticale groep
D
Horizontale groep
Slide 22 - Quiz
Op welke manieren kun je de groep kinderen op de foto omschrijven? (heterogeen= verschillend, homogeen= hetzelfde)
A
Heterogene groep+ Verticale groep
B
Homogene groep + Verticale groep
C
Heterogene groep + Horizontale groep
D
Homogene groep + Horizontale groep
Slide 23 - Quiz
In deze groep hebben leden dezelfde kenmerken. Bijvoorbeeld ongeveer even oud en hetzelfde geslacht.
A
heterogene groep
B
homogene groep
C
verticale groep
D
horizontale groep
Slide 24 - Quiz
Piet gaat naar het kinderdagverblijf. De kinderen worden opgesplitst in leeftijd. Piet zit in een groep met jongens en met meisjes. Piet zit in een...
A
homogene en verticale groep
B
heterogene en horizontale groep
C
heterogene en verticale groep
D
homogene en horizontale groep
Slide 25 - Quiz
Hoe noemen we een kind van vijf jaar oud?
A
Peuter
B
Kleuter
C
Schoolkind
D
Baby
Slide 26 - Quiz
Een groep heeft de volgende samenstelling. Nora, een meisje van 5 jaar. Camilla, een meisje van 4 jaar. Rik, een jongen van 6 jaar. Owen, een jongen van 7 jaar. Wat voor soort groep is dit?
A
Heterogene groep
B
Homogene groep
C
Horizontale groep
Slide 27 - Quiz
Welke kenmerken heeft een flyer? geef twee voorbeelden.
Slide 28 - Question ouverte
Lees de volgende omschrijving. ‘Verzamelnaam voor alle handelingen en handelingswijzen die ervoor zorgen dat mensen en dieren niet ziek worden door bacteriën en virussen.’ Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
Slide 29 - Question ouverte
Afwassen doe je in een aantal stappen. Geef de juiste volgorde aan. Doe dat door de cijfers 2 tot en met 6 in te vullen.
Slide 30 - Question ouverte
Je wordt gevraagd iets te vertellen over Spinning. Welke kernwoorden kun je gebruiken in je verhaal over spinning? Kies de juiste antwoorden. Buiten, Helm, Instructeur, Muziek, Ritme
Slide 31 - Question ouverte
Open of gesloten vraag? Wil jij later topsporter worden?
A
open vraag
B
gesloten vraag
Slide 32 - Quiz
Open of gesloten vraag? Waarom heb je gekozen voor het beroep van trainer?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag
Slide 33 - Quiz
Lees de volgende omschrijving. ‘Schema waarin vastgelegd is welke taken of gebeurtenissen op welke momenten moeten gaan plaatsvinden.’ Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
A
Agenda
B
Draaiboek
C
Rooster
Slide 34 - Quiz
Spinning is een voorbeeld van het gebruiken van je ..
A
Fijne motoriek
B
Grove motoriek
C
Fijne en grove motoriek
Slide 35 - Quiz
Een zakelijke brief heeft een vaste indeling. Welk onderdeel komt na de aanhef?
A
Afsluiting
B
Inhoud van de brief
C
Plaats datum
D
Naam van de schrijver
Slide 36 - Quiz
Welke uitspraak is juist? Met een rooster kun je...
A
De indeling aangeven van de personen die meehelpen.
B
uitleg geven over de soorten activiteiten.
C
uitrekenen hoeveel materialen je nodig hebt.
Slide 37 - Quiz
Is de zin objectief of subjectief? De open dag duurde precies 4 uur en 45 minuten
A
Objectief
B
Subjectief
Slide 38 - Quiz
Is de zin objectief of subjectief? Het was een geslaagde dag.
A
Objectief
B
Subjectief
Slide 39 - Quiz
Wat zijn de 3 grootste ontwikkelingsstoornissen?
Slide 40 - Question ouverte
Noem een kenmerk van ASS (Autisme Spectrum Stoornis).
Slide 41 - Question ouverte
Welke lichamelijke veranderingen heb je in de puberteit?
Slide 42 - Question ouverte
Bij welke activiteit maak je gebruik van de fijne motoriek?