Thema 2 Organen en cellen B1 B2 B3 B4

Thema 2: Organen en cellen
Herhalings-LessonUp. Log in en doe al je andere apps weg.
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Thema 2: Organen en cellen
Herhalings-LessonUp. Log in en doe al je andere apps weg.

Slide 1 - Diapositive

Torso

= Je romp + je hoofd

-> Je bovenlichaam zonder je ledematen (armen en benen)

Welke organen weet je?

Slide 2 - Diapositive

Organen

Orgaan  = een deel van een organisme (levend wezen) met een bepaalde taak.

Bijvoorbeeld: huid, hart, maag, etc. 

Slide 3 - Diapositive

Orgaanstelsel
= Een groep organen die samen een taak uitvoeren.

Slide 4 - Diapositive

Orgaanstelsels

Slide 5 - Diapositive

Bloedvatenstelsel

Dit orgaanstelsel bevat je hart en alle bloedvaten.

Functie: Bloed door je lichaam vervoeren.

Slide 6 - Diapositive

Verteringsstelsel
o.a. maag, dunne darm en dikke darm

Slide 7 - Diapositive

Ademhalingsstelsel

Dit orgaanstelsel bevat alle organen die nodig zijn om adem te kunnen halen.

Functie: Ademhalen (zuurstof binnenkrijgen en koolstofdioxide afgeven)

Slide 8 - Diapositive

Het bloedvatenstelsel is voor...
A
Vervoer van stoffen zoals zuurstof.
B
Het warm houden van je lichaam.
C
Dichtmaken van een wondje.
D
Stevigheid en transport.

Slide 9 - Quiz

Wat doet het ademhalingsstelsel
A
Zuurstof opnemen
B
Koolstof uitscheiden
C
Zuurstof opnemen en koolstof uitscheiden
D
Ademhalen

Slide 10 - Quiz

Wat hoort er bij het bloedvatenstelsel?
A
De maag
B
Het hart
C
De longen
D
De schedel

Slide 11 - Quiz

Bij het ademhalingsstelsel hoort niet:
A
longen
B
luchtpijp
C
mondholte
D
hart

Slide 12 - Quiz

Wat is het verteringsstelsel?
A
Organen die samenwerken om eten af te breken
B
Organen die samenwerken om te kunnen bewegen
C
Organen die samenwerken tegen ziekteverwekkers
D
Organen die helpen met ademen

Slide 13 - Quiz

Wat hoort er bij het verteringsstelsel?
A
de maag
B
het hart
C
de long
D
het dijbeen

Slide 14 - Quiz

bloedvatenstelsel
verteringsstelsel
ademhalingsstelsel
holle ader
longen
slokdarm

Slide 15 - Question de remorquage

we gaan door met het onderwerp planten

Slide 16 - Diapositive

Net als mensen hebben ook planten organen en orgaanstelsels. Denk aan wortels, stengels en bladeren. 

Slide 17 - Diapositive

Wortels
Alle wortels van een plant samen noemen we het wortelstelsel.

Slide 18 - Diapositive

Functies van wortelstelsels
Het wortelstelsel kan drie taken hebben:

  1. Water en voedingsstoffen opnemen uit de bodem
  2. De plant stevig vastzetten in de grond
  3. Reservestoffen opslaan

Slide 19 - Diapositive

Stengels
Stengels en bladeren zijn met elkaar verbonden door de stengels. De stengels hebben twee functies:

  1. Transport (vervoer) van stoffen
  2. Stevigheid geven aan de plant 
    (door hout of door water)


Slide 20 - Diapositive

Genoeg water → stevige stengels en bladeren
Te weinig water → stengels en bladeren hangen slap

Slide 21 - Diapositive

Het vatenstelsel
  • Water met voedingsstoffen gaat van de wortels naar de bladeren
  • Voedsel (glucose) gaat van de bladeren naar de rest van de plant 

Slide 22 - Diapositive

Waarom worden de stengels slap bij kruidachtige planten ?
A
Tekort aan houtstof
B
Tekort aan water en houtstof
C
Tekort aan water
D
Wortels kunnen geen mineralen vervoeren

Slide 23 - Quiz

Welke stof ligt er tussen de nerven
A
Hoofdnerf
B
Bladmoes
C
Zijnerf
D
Bladschijf

Slide 24 - Quiz

Sleep de taken naar
 de juiste plek
1. Dit orgaan is voor de voortplanting. Hier ontstaan zaden, waaruit nieuwe planten groeien.
2. Water met mineralen opzuigen en verankering in de grond
3. Hierin lopen de nerven die zorgen voor vervoer van water en stoffen. Tussen de nerven zit bladmoes, daar maakt de plant zijn eigen voedingsstoffen.
4. Dit houdt de plant overeind. Hierin lopen dunne 'buisjes' die water en stoffen naar de bladeren en bloemen vervoeren.

Slide 25 - Question de remorquage

Cellen
Zijn de bouwstenen van een organisme. 

Cellen zijn erg klein, je kunt ze alleen zien onder een microscoop. 

Ze zijn doorzichtig. We kleuren ze om ze onder de microscoop goed te kunnen zien. 

Slide 26 - Diapositive

Verschillende typen
Cellen kunnen allerlei vormen hebben zoals een bolletje of kubus. Sommige cellen hebben uitlopers.

De vorm van ieder type cel is verschillend. De vorm heeft te maken met de functie.  

Slide 27 - Diapositive

Cellen van dieren
Een cel is opgebouwd uit verschillende delen. 

  • Water met opgeloste delen: celplasma (cytoplasma)
  • Celmembraan (dun vlies om de cel), is een beetje doorlaatbaar
  • Celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Cellen van planten
Net als dieren ook cytoplasma, celmembraan en een celkern. 

Extra delen:
  • Grote vacuole (blaasje met vocht)
  • Bladgroenkorrels (fotosynthese!)
  • Celwand zorgt voor stevigheid, ligt om de cel heen

Slide 30 - Diapositive

Onderdelen van cellen die bij dierlijke cellen voor kunnen komen zijn ....
A
... celkern, celmembraan en celwand
B
.... kernplasma, celwand en cytoplasma
C
kernmembraan, celmembraan en cytoplasma
D
celmembraan, celwand en cytoplasma

Slide 31 - Quiz

Wat hebben plantaardige cellen dat dierlijke cellen niet hebben?
A
celkern
B
celwand
C
bladgroenkorrels
D
celplasma

Slide 32 - Quiz

Max bekijkt met een microscoop enkele levende cellen. Deze cellen bevatten geen bladgroenkorrels, geen kleurstofkorrels en geen zetmeelkorrels.
Kunnen dit plantaardige cellen zijn? En kunnen dit dierlijke cellen zijn?
A
Alleen dierlijke cellen
B
Alleen plantaardige cellen
C
Zowel plantaardige als dierlijke cellen
D
Geen van beide

Slide 33 - Quiz

Dit zijn cellen uit een blad, kunnen deze cellen aan fotosynthese doen?
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quiz

laatste onderwerp: cellen en chromosomen

Slide 35 - Diapositive

Chromosomen
In de cel van een plant en dier ligt een celkern. Hierin liggen chromosomen -> lange, dunne draden. 

Mensen hebben in iedere celkern 46 chromosomen. 

Slide 36 - Diapositive

Erfelijke eigenschappen
Eigenschappen die je van je ouders krijgt noem je erfelijke eigenschappen

Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA. DNA bevat de informatie voor je erfelijke eigenschappen. 

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Vidéo

Celkern
Cytoplasma
bladgroenkorrel
Celmembraan
Celwand
Vacuole

Slide 39 - Question de remorquage

Waar in een cel bevindt zich de informatie voor erfelijke eigenschappen?
A
in het cytoplasma
B
in een bladgroenkorrel
C
in de celkern
D
in de vacuole

Slide 40 - Quiz


Wat zijn chromosomen?
A
lange dunne draden in de celkern
B
stof die informatie bevat voor erfelijke eigenschappen
C
Bevatten eigenschappen
D
het zijn cellen

Slide 41 - Quiz

Bevat die kern van die huidcel de informatie voor al jouw erfelijke eigenschappen?
A
ja
B
nee

Slide 42 - Quiz

Vader met 46 chromosomen
Moeder met 46 chromosomen
Hoe krijg jij 46 chromosomen?
A
23 van vader en 23 van moeder
B
Elke keer anders, als het er maar 46 zijn
C
46 van moeder
D
46 van vader

Slide 43 - Quiz

Rest van dit lesuur
Kijk al je gemaakte werk na via Teams
Daarna oefen je de microscoop onderdelen en de celonderdelen

Slide 44 - Diapositive