KT1: Taalverzorging: grammatica: werkwoord

Taalverzorging
werkwoord
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging
werkwoord

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les

  • Je weet wat een werkwoord is
  • Je kunt werkwoorden in de zin vinden

Slide 2 - Diapositive

Wat doen de volgende mensen?

Slide 3 - Diapositive

Wat doen de mensen op het vorige plaatje?

Slide 4 - Carte mentale

Wat is volgens jou een werkwoord?

Slide 5 - Question ouverte

Werkwoorden (ww)
  • In elke zin staat ten minste één werkwoord
  • Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet (doe-woorden)
  • Een werkwoord kun je vervoegen

Slide 6 - Diapositive

Van welk werkwoord komt de volgende vorm?

Slide 7 - Diapositive

kleurde

Slide 8 - Question ouverte

smak

Slide 9 - Question ouverte

waren

Slide 10 - Question ouverte

kocht

Slide 11 - Question ouverte

Welk woord is het werkwoord?
Let op! Je hebt 10 sec!

Slide 12 - Diapositive

Welk woord is een werkwoord?
A
groente
B
keuken
C
kok
D
koken

Slide 13 - Quiz

Welk woord is een werkwoord?
A
vlees
B
vis
C
keukenmes
D
snijden

Slide 14 - Quiz

Welk woord is een werkwoord?
A
roeren
B
saus
C
spaghetti
D
tomaten

Slide 15 - Quiz

Welk woord is een werkwoord?
A
borden
B
braden
C
brommer
D
bestek

Slide 16 - Quiz

Welk woord is een werkwoord?
A
soep
B
maaltijd
C
verwarmen
D
voeding

Slide 17 - Quiz

Welk woord is een werkwoord?
A
messen
B
oven
C
mixen
D
pan

Slide 18 - Quiz

Noteer het werkwoord
Als het er meer zijn, schrijf dan alle werkwoorden op met een komma ertussen.

Slide 19 - Diapositive

Moeder kocht een puddingbroodje

Slide 20 - Question ouverte

De leerling schrijft een opstel over een fiets

Slide 21 - Question ouverte

Pieter vraagt of je naar de zolder komt

Slide 22 - Question ouverte

Wat is het werkwoord in de zin:
Ik help mijn moeder
A
Ik
B
moeder
C
help
D
mijn

Slide 23 - Quiz

Wat is het werkwoord in de zin: Hij is vandaag ziek
A
Ziek
B
is
C
vandaag
D
Hij

Slide 24 - Quiz

In een zin
noem alle werkwoorden!

Slide 25 - Diapositive

Morgen gaan we naar de pizzeria.

Slide 26 - Question ouverte

Ik heb de docent een vraag gesteld

Slide 27 - Question ouverte

In het weekend zijn we naar de speeltuin geweest

Slide 28 - Question ouverte

Toen we jarig waren, gingen we altijd taart eten

Slide 29 - Question ouverte

verschillende vormen van het werkwoord
(schrijf de hele zin op)

Slide 30 - Diapositive

Zet in de verleden tijd:
Ik help mijn moeder.

Slide 31 - Question ouverte

Maak een vraagzin:
Ik help mijn moeder.

Slide 32 - Question ouverte

Zet in de verleden tijd:
Hij is vandaag ziek.

Slide 33 - Question ouverte

Maak een vraagzin:
Hij is vandaag ziek.

Slide 34 - Question ouverte

Evaluatie

Slide 35 - Diapositive

Leg in je eigen woorden uit wat een werkwoord is

Slide 36 - Question ouverte

Geef 2 voorbeelden van een werkwoord

Slide 37 - Question ouverte