2K Herhalingsles TV H6

H6 Taalverzorging: herhalingsles
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

H6 Taalverzorging: herhalingsles

Slide 1 - Diapositive

Agenda:
Leerdoelen
Terugblik Taalverzorging H6
Controle leerdoelen
Zelfstandig werken


Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
weet je hoe je meervouden op -s, -en en ën maakt;
weet je hoe je werkwoorden correct spelt.

Slide 3 - Diapositive

Zet -s achter het woord
De -s eraan vast: 
sticker – stickers; spelletje – spelletjes; vakantie – vakanties.
Gebruik ’s als je het woord anders verkeerd uitspreekt en na -y: echo – echo’s; taxi – taxi’s; menu – menu’s; ijslolly – ijslolly’s.

Slide 4 - Diapositive

Wanneer gebruik je 's?
A
Altijd als je een meervoud maakt op -s
B
Als het woord eindigt op een medeklinker en na -y
C
Als je het woord anders verkeerd uitspreekt en na -y
D
Nooit. Je moet gewoon de klinker verdubbelen.

Slide 5 - Quiz

Zet -en achter het woord
Bijvoorbeeld: lamp – lampen; tent – tenten; touw – touwen.
Soms moet je ook iets anders veranderen. Bijvoorbeeld:
droom – dromen; mug – muggen; druif – druiven; kaas – kazen.

Slide 6 - Diapositive

Welke meervouden zijn goed geschreven?
A
leraaren, druiven, mussen
B
leraren, druifen, mussen
C
leraaren, druifen, musen
D
leraren, druiven, mussen

Slide 7 - Quiz

Zet -ën achter het woord
Dit moet bijna altijd bij een woord dat eindigt op -ee of -ie. Bijvoorbeeld:
zee – zeeën; twee – tweeën; knie – knieën.

Slide 8 - Diapositive

Schrijf het meervoud op van:
meisje

Slide 9 - Carte mentale

Schrijf het meervoud op van:
ski

Slide 10 - Carte mentale

Schrijf het meervoud op van:
zee

Slide 11 - Carte mentale

Schrijf het meervoud op van:
neef

Slide 12 - Carte mentale

Werkwoordspelling

Slide 13 - Diapositive

Werkwoorden
Werkwoorden zijn dingen die je kan doen/uitvoeren.

fietsen, lopen, roepen, schoonmaken, teruggeven, slapen....

Vraag je je af of iets een werkwoord is? Zet er dan ik, jij, wij voor:
  • ik loop, jij loopt, wij lopen
  • ik werkwoord, jij werkwoordt, wij werkwoorden


Slide 14 - Diapositive

Schrijfwijze

Slide 15 - Diapositive

Persoonsvorm
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin. 

Je haalt de persoonsvorm uit de zin door:
  1. De vraagproef
  2. De tijdproef

Let op! Als een zin al in een vraagzin staat, doe dan de check met de tijdproef.

Slide 16 - Diapositive

Haal uit de volgende zinnen de PV:
1. In dat restaurantje eet je lekkere dingen.
2. Vroeger kwamen wij daar zowat elke dag.
3. Hoe heet dat restaurant ook alweer?

Slide 17 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm in de zin in de TT:
VINDEN --> 'Yara .... dat je altijd 1,5 meter afstand moet houden.'

Slide 18 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm in de zin in de TT:
VINDEN --> 'Ik ..... het leuk dat we weer naar school mogen.'

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm in de zin in de TT:
VERSLAPEN --> 'Zijn moeder vertelt dat zijn zoon zich vaak .....'.

Slide 20 - Question ouverte

Werkwoorden VT
Werkwoorden kun je ook in de verleden tijd zetten. Twee vormen
  1. Sterke werkwoorden   -> verandert van klank (lopen -> liep, kopen -> kochten)
  2. Zwakke werkwoorden  -> standaardregel (rennen -> rende, fietsen -> fietste) 


Slide 21 - Diapositive

Schrijfwijze

Slide 22 - Diapositive

Schrijf de persoonsvorm in de VT
LACHEN --> 'Remy en Sara ..... gisteren de hele tijd om dezelfde grap.'

Slide 23 - Question ouverte

Schrijf het werkwoord in de zin in de VT
WORDEN --> '..... jij de nieuwe eigenaar van de bakkerij?'

Slide 24 - Question ouverte

Schrijf het werkwoord in de zin in de VT:
GAPEN --> 'Mijn broer en ik ..... altijd als we uit bed stapten.'

Slide 25 - Question ouverte

Zelfstandig werken
Open het document dat ik je stuur en maak de opdrachten in een Wordbestand. Als je het afhebt, mail je het naar: rjh.domante@bcpl.nl

Slide 26 - Diapositive