§ 5.2 Ontleding van stoffen [ met berekeningen (ook mol)]

§ 5.2 Ontleding van stoffen
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

Éléments de cette leçon

§ 5.2 Ontleding van stoffen

Slide 1 - Diapositive

Doelen :
* uitleggen wat een ontledingsreactie is....
* de verschillende soorten ontledingsreacties benoemen
* producten (elementen, verbindingen) die kunnen ontstaan. 
* het verschil tussen ontledingsreacties en scheiden uitleggen.
* berekeningen uitvoeren
* extra: berekeningen uitvoeren met mol (ecuulverhouding)

Slide 2 - Diapositive

Tip: begin altijd met reactieschema
* Start voor het opstellen van een reactievergelijking eerst met
    een reactieschema (stoffen in woorden). 
* Zoek in de tekst naar de beginstof(fen) in woorden. 
* Dan komt een reactiepijl om de verandering aan te geven 
* Achter de pijl zet je de reactieproducten in woorden
* Achter elke stof zet je de faseaanduiding:
                            s, l, g of als de stof is opgelost aq
* Zet nu alle stofnamen de bijbehorende molecuulformules
* Maak daarna de reactievergelijking kloppend

Slide 3 - Diapositive

Wat is een ontledingsreactie?

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Ontleding

       
 1 beginstof! (zuivere stof!!) ----> 2 of meer reactieproducten 
Bijvoorbeeld: 
Ontleding van water           Water (l) -> waterstof (g) + zuurstof (g) 

Slide 6 - Diapositive

Ontledingsreacties
De meeste reacties zijn endotherm, hebben energie nodig.

Slide 7 - Diapositive

Verschil met verbranding?

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Elektrolyse
ontledingsreactie met elektrische energie
elektrolyse  van water

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Slide 17 - Vidéo

ontleedbare- en niet ontleedbare stoffen

Als je water ontleed ontstaat er zuurstof en waterstof, deze stoffen kun je niet verder ontleden.



Bij de ontleding van hout ontstaat er zuurstof, waterstof en koolstof, deze stoffen kun je niet verder ontleden.

Slide 18 - Diapositive

Endotherm
  • Er moet energie worden toegevoegd om de reactie te laten verlopen;
  • De reactie stopt als er geen energie meer wordt toegevoegd. 

Slide 19 - Diapositive

Exotherm
  • Er komt energie vrij bij de reactie;
  • Let op: dit betekent niet per definitie dat er geen energie nodig is om de reactie op te starten (activeringsenerging=Eact)!

Slide 20 - Diapositive

Samengevat

Slide 21 - Diapositive

Bij een ontledingsreactie gaan moleculen kapot
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

benzine + zuurstof --> water + koolstofdioxide
A
ontledingsreactie
B
verbrandingsreactie

Slide 23 - Quiz

Kraken is een:
A
scheiding
B
vormingsreactie
C
ontledingsreactie

Slide 24 - Quiz

Bij een ontledingsreactie gaan atomen kapot
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Welke van de volgende reacties is een ontledingsreactie?
A
benzine(g) + zuurstof(g) -> koolstofdioxide(g) + water(g)
B
water(l) -> waterstof(g) + zuurstof(g)
C
magnesium(s) + zuurstof(g) -> magnesiumoxide(s)
D
waterstof(g) + zuurstof(g) -> water(g)

Slide 26 - Quiz

Welke van de volgende reactie is geen ontledingsreactie
A
Thermolyse
B
Verbranding
C
Electrolyse
D
Fotolyse

Slide 27 - Quiz

Is de faseovergang van gas naar vloeistof een exotherm of endotherm proces?
A
exotherm
B
endotherm

Slide 28 - Quiz

Wat voor soort reactie is er nodig voor een explosie?
A
endotherm
B
exotherm

Slide 29 - Quiz

Wat voor reactie is dit?
water(l) → waterstof(g) + zuurstof(g)
  • Ontledingsreactie

Slide 30 - Diapositive

Wat voor reactie is dit?
zilverchloride(s) --> zilver(s) + chloor(g)
  • Ontledingsreactie

Slide 31 - Diapositive

Geef de ontledingsreactie van ammoniak 
  • Ammoniak  ->    stikstof + waterstof
  • 2 NH3  ->  N2  +  3 H2

Slide 32 - Diapositive

Wat voor reactie is dit?
…C3H8(g) +    …O2(g)      ->       …CO2(g)  +     …H2O(g)
  • een verbrandingsreactie.
  • Waaraan herken je dat?
  • Er wordt zuurstof toegevoegd.
  • Maak de reactie vergelijking kloppend.
  • 1 C3H8(g) + 5 O2(g) -> 3 CO2(g) + 4 H2O(g)

Slide 33 - Diapositive

Wat voor reactie is dit?
…P2O3(s)    ->     …P(s)    +     …O2(g) 
  • Een ontledingsreacite
  • Maak de reactie vergelijking kloppend.

Slide 34 - Diapositive

Je hebt 30 gram O2 (zuurstof) in de volgende reactie

Hoeveel gram CO2 (koolstofdioxide) ontstaat er dan?
  • als je goed hebt gerekend kom je uit op 27,5 g CO2
  • zie voor Manier 1 de volgende 2 dia's 
  • daarna volgt nog een 'andere manier':
      een manier waarbij je veel meer let op de molecuulverhoudingen en de
      molecuulmassa's

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

'andere manier'

Slide 38 - Diapositive

'andere manier'

Slide 39 - Diapositive

Je hebt 30 gram O2
Hoeveel gram koolstofdioxide ontstaat er dan?
De mol(ecuul)verhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol ....... = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol ......

Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol ........
 1 mol ......... = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..……     .......... gevormd

Slide 40 - Diapositive

Je hebt 30 gram O2
Hoeveel gram koolstofdioxide ontstaat er dan?
De mol(ecuul)verhouding
O2 : CO2
3 : 2
1 mol O2 = 32,0 g
Dus 30 : 32= 0,9375 mol O2
Dus er is (0,9375 ∙2) : 3 = 0,625  mol CO2
 1 mol CO2 = 44,0 g
 Dus er is 0,625 ∙ 44,0 = 27,5 g  CO2 gevormd

Slide 41 - Diapositive

Je hebt 15 gram CS2 in de volgende reactie

Hoeveel gram koolstofdioxide (CO2)ontstaat er dan?
  • als je goed hebt gerekend kom je uit op ........ g CO2
  • zie voor Manier 1 de volgende 2 dia's
  • daarna volgt nog een 'andere manier':
        een manier waarbij je veel meer let op de molecuulverhoudingen en de
        molecuulmassa's

Slide 42 - Diapositive

Je hebt 15 gram CS2
Hoeveel gram koolstofdioxide ontstaat er dan?
De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol ....... = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol ......

Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol ........
 1 mol ......... = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… .......... gevormd

Slide 43 - Diapositive

Je hebt 60 gram Sb2O5  in de volgende reactie
Hoeveel gram  water (H2O) ontstaat er dan?
  • als je goed hebt gerekend kom je uit op ........ g H2O
  • zie voor Manier 1 de volgende 2 dia's
  • daarna volgt nog een 'andere manier':
        een manier waarbij je veel meer let op de molecuulverhoudingen en de
        molecuulmassa's

Slide 44 - Diapositive

Je hebt 60 gram Sb2O5
Hoeveel gram  water ontstaat er dan?
De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol ....... = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol ......

Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol ........
 1 mol ......... = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… .......... gevormd

Slide 45 - Diapositive

Je hebt 80 gram NH3

Hoeveel gram stikstof (N2)ontstaat er dan?
  • als je goed hebt gerekend kom je uit op ........ g N2
  • zie voor Manier 1 de volgende 2 dia's
  • daarna volgt nog een 'andere manier':
        een manier waarbij je veel meer let op de molecuulverhoudingen en de
        molecuulmassa's

Slide 46 - Diapositive

Je hebt 80 gram NH3
Hoeveel gram stikstof ontstaat er dan?
De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol ....... = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol ......

Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol ........
 1 mol ......... = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… .......... gevormd

Slide 47 - Diapositive

Je hebt 10 gram C4H10 in de volgende reactie

Hoeveel gram koolstofdioxide (CO2) ontstaat er dan?
  • als je goed hebt gerekend kom je uit op 30,3 g CO2
  • zie voor Manier 1 de volgende 2 dia's
  • daarna volgt nog een 'andere manier':
        een manier waarbij je veel meer let op de molecuulverhoudingen en de
        molecuulmassa's
 

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Diapositive

'andere manier'

Slide 51 - Diapositive

'andere manier'

Slide 52 - Diapositive

Je hebt 10 gram C4H10
Hoeveel gram koolstofdioxide ontstaat er dan?
De mol(ecuul)verhouding
C4H10 : CO2
2 : 8
1 mol C4H10 = 58,0 g
Dus 10 g : 58,0 g= 0,1724 mol C4H10
Dus er is ( 0,1724 : 2 ) ∙ 4 = 0,6896 mol CO2
 1 mol CO2 = 44,0 g
 Dus er is 0,6896 ∙ 44,0 = 30,3 g   CO2 gevormd

Slide 53 - Diapositive